Mijn zusje is vijftig jaar getrouwd en dat vieren we. Zusje? ja want ze is volgens mij de kleinste van de kinderen. En de snelste. Zij had de primeur als het om trouwen gaat. Of ze ook de eerste met een vriendje was, weet ik niet meer.
Vond ik het destijds vreemd als zes- of zevenjarige dat ze met een man thuis kwam? Nou nee, want hij paste keurig in mijn wereldbeeld van die tijd. Hij droeg een overhemd, net als mijn vader en had ook een stropdas, net als mijn vader. Hij zat op kantoor en deed de hele dag iets met cijfers, net als mijn vader (maar die werkte ook nog met militairen dus mijn vader was net effe stoerder). Hij had een bril zoals mijn vader en hij heette ook Gijs, net als mijn vader. En net zoals ik overigens; nou ja ik heet dus Bert, maar officieel Gijsbertus, dus dat Gijs Gijs heette, paste keurig binnen de tolerantiegrenzen van mijn bestaan.
Op een vlak was deze jongeling van Gereformeerde huize echter anders. Om dat uit te leggen moet ik even terug in de tijd.
Wat is het hoogtepunt in de week van zeg, een zevenjarige?
Dat is de maandag.
En waarom is het de maandag?
Omdat elke maandag zo rond het middaguur er een klein gerimpeld mannetje met een forse neus aanbelde, met een alpinopet guitig schuin op het hoofd, waarbij het ‘steeltje’ van die alpino schalks in de lucht stak. Het mannetje had een halflange dikke bruine lederen jas aan met daarop een geldtas die aan een riem over zijn gebogen schouders hing. De zwarte tas was niet alleen aan de buitenkant zwart, maar ook aan de binnenkant van alle muntjes die hij er schijnbaar achteloos in liet glijden, zoals hij het geld van mijn moeder had geïncasseerd. Onderwijl klemde hij met gepaste armspanning, om de bladen niet te vouwen die onder zijn linker oksel zaten, de twee gekleurde, nog naar drukinkt geurende publicaties.
Een van die twee, het christelijke vrouwenweekblad Prinses, kon mij op de strip op de achterkant na, maar matig boeien. Het andere blad, daar ging het om: de nieuwe editie van Donald Duck. Die mocht ik van mijn moeder tussen de middag lekker lezen, ondertussen een stuk of wat tarweboterhammen wegwerkend. Dat was geheel tegen de zin in van het verstoord kijkende vrouwelijke deel van het gezin, want zij mochten nooit lezen tijdens het eten, terwijl het verwende nakomertje het wel mocht.
Ik at al lezend kilo’s boterhammen! Steeds meer boterhammen verslindend, nu eens met smeerkaas, of hagelslag en dan weer met smeerleverworst of stroop, verslond ik ook de avonturen van Donald en zijn neefjes, oom Dagobert en Katrien, zonder op of om te zien, tot zelfs mijn moeder bedenkelijk begon te kijken. Ik was volledig van de wereld als er een nieuwe editie voor mij open op tafel lag.
Gelukkig voor haar verscheen haar dochter echter met een vreemdeling thuis, die het altijd zo wist te spelen dat hij net voor mij voor de lunch in Huize Van Elk arriveerde. Kwam ik hijgend en bezweet binnen van het hardlopen, dan zat dat jongmens al in de schommelstoel in de voorkamer met nota bene MIJN Donald Duck, ja MIJN Donald Duck, op z’n knieën in de schommelstoel stom te hinniken van het lachen om de grappen in MIJN Vrolijk Weekblad. Dat hij mijn zus zoende, oké. Dat was een bezigheid waarvan ik de bekoorlijkheid niet wilde kennen. Maar dat hij aan MIJN lijfblad zat vond ik maar zozo.
Mijn zus had echter invloed op deze jonge heer, want soms keek ze hem bestraffend aan en kreeg ik de Donald Duck terug. Zo bleef het leed gelukkig binnen de perken. Lijmpogingen van de kant van Gijs slaagden maar gedeeltelijk. Dat ik mocht meerijden voorop zijn scooter met mijn plastic speelgoed pothelm op was leuk, maar maakte niet alles goed. Ook de stoeipartijen niet. Deze waterpolospelende Bodegraver had – nog zo’n overeenkomst – uiterst harde handen, net als mijn vader. Kietelen kon hij, net als mijn vader, als de beste. Ik verloor dus altijd en elk gevecht om mijn stripblad eindigde op dezelfde wijze. Hij grijzend met de Duck in de stoel en ik uitgeteld en kramp in de buikspieren van het lachen eronder.
Dat ze gingen trouwen (geen idee op die leeftijd wat dat was, maar ze moesten het vooral doen), vond ik prima. Het betekende immers dat de Donald Duck in de naaste toekomst weer voor mij zou zijn.
Gelet op de waas van geheimzinnigheid die er rond “trouwen” hing, moest het wel iets belangrijks zijn. Mijn oudste zus Nel was driftig in de weer met de stencilmachine van De Jeugdhaven in Woerden en fabriceerde dankzij de bijdragen van talloze familieleden en vrienden in het diepste geheim een huwelijkskrant. Van mij werd op de dag zelf niet veel bijzonders verwacht, behalve dan dat ik was gepromoveerd tot bruidsjonker… Ik kon mij er geen voorstelling van maken tot ik van mijn moeder te horen kreeg dat ik die dag een nette zondagse broek aan moest, een jasje kreeg en overhemd met een strik. Mijn broer Hans omschreef dat laatste kledingstuk steevast als homopropeller en waarschuwde mij dat als ik te snel at of dronk ik zou opstijgen.
Van het huwelijksfeest zelf herinner ik mij vijftig jaar na dato niet zo gek veel meer. Het maken van foto’s bij Van der Vooren in de Havenstraat duurde lang. En precies op het moment dat ik het zat werd en er een beetje nonchalant bij ging staan, drukte hij af. Ellen Nottelman, die glansrijk slaagde voor rol van bruidsmeisje stond er wel keurig op. Tijdens de plechtigheid op het stadhuis zat ik in de buurt van het bruidspaar. Mijn moeder, gewiekst als zij was, haalde vlak voor het begin een rol autodrop of stophoest uit haar tas en stopte mij die toe. De rol was ongeveer op toen de plechtigheid was afgelopen. In de kerk haalde zij – geniaal!!! – met mij dezelfde truc uit. Ook die rol was op toen de dominee zijn plechtstatige “Amen” de kerk in slingerde. Van het feest en de receptie staat mij al evenmin veel bij, behalve dan dat Ellen en ik uitgebreid overal in de kerk verstoppertje hebben gespeeld en veel van het gebak hebben gesnoept.
Na 50 jaar is er weer een bruiloft. Het bruidspaar is nog hetzelfde. Ik ben er ook bij. Fijn dat ik het nu allemaal veel bewuster kan meemaken.
Lieve zus, dierbare Gijs, van harte gefeliciteerd met deze mijlpaal. Niet alleen namens mij, maar ook namens “mijn” bruidsmeisje. Daarmee ben ik inmiddels dertig jaar getrouwd. Nog vele jaren!
Bert en Hilma