Hans (Een periode afgesloten)

Vandaag is het oudjaar: dinsdag 3 januari. Waarom? Omdat ik vandaag een periode afsluit. Niet een van twaalf maanden, maar van 48 jaar. Straks loop ik voor het laatst mee met m’n enige broer. Het is een wandeling van maar een paar meter in afstand, maar hij duurt vele jaren, want de rest van m’n leven blijft Hans aanwezig.

Zo voor de vuist weg iets zeggen over mijn broer is onmogelijk. Dat moet je op papier zetten en overdenken, omdat hij zo vol tegenstellingen zat.

Tegenover de broer, die mij en mijn vriendje Otto Treurniet begin jaren zeventig meenam naar Utrecht om op zijn kosten naar de film te gaan, te chinezen en om ijs te eten bij Venezia op de hoek van de Voorstraat staat de broer die jaren later, niet wilde eten en zichzelf uithongerde.

Tegenover de broer die voor de zoveelste keer met zijn kleine broertje bij de toenmalige speelgoedzaak van Van Breugel in de Voorstraat weer voor honderden guldens treinen van Märklin ging kopen, staat de broer die jaren later belde dat hij financieel aan de grond zat, het niet meer zag zitten en zichzelf van het leven dreigde te beroven.

Tegenover de broer van wie ik bijna elke week geld kreeg om een LP te kopen bij Den Daas in de Rijnstraat, staat de broer die geen geld wilde uitgeven aan kleding voor zichzelf.

Als ik moet terugkijken op het leven van Hans, dan is Van Nelle de enige constante factor in zijn leven geweest. Dan doel ik niet alleen op de koffie van het concern, waarvan hij liters heeft geconsumeerd, maar ook op de shag. Tientallen kilo’s moet hij hebben weggepaft; vele malen zijn eigen lichaamsgewicht. Dat die pakjes tabak een product waren van de firma Weduwe J. van Nelle had toch een teken aan de wand moeten zijn voor hem. Hij heeft er geen acht op geslagen en rookte onverdroten voort. Het roken is hem uiteindelijk fataal geworden en in dat verband doet de tweede naam van Van Nelle, “The rising Hope”, wel heel luguber aan.

Gijs plaatst de steen op het graf van Hans.

Hans heeft mijn leven, zeker in de jaren zeventig met zijn geld heel aangenaam gemaakt. In de jaren tachtig en een deel van de jaren negentig heb ik geprobeerd het leven voor hem te veraangenamen door er te zijn als hij belde.

Of Hans een leuk leven heeft gehad, weet ik niet. Ik heb mijn twijfels. Ik kan alleen maar hopen dat als hem die vraag wordt gesteld, terwijl hij op die koude natte wolk naar beneden kijkt, hij op de vertrouwde manier antwoordt: “Wel jááááh.”