Vakantieleed

Het was warm op de Passeig Maritim de Sant Salvador in Coma Ruga en de lucht boven het vijftig meter brede zandstrand trilde in de stille, vroege middag. Alleen bij de vloedlijn stonden enkele parasols en lagen enkele badgasten in de zon. In de enige schaduwrijke plek op het stand, onder de palmbomen, lag vreemd genoeg niemand. Ik las in mijn boek.

Naast mij, op het overdekte terras van café Victoria met uitzicht op het strand, werd een metalen stoel redelijk ruw verschoven. Een ietwat grimmig kijkende en naar rook ruikende man met witte ledematen liet zich in de stoel zakken.

Maria, de kelnerin, kwam voorzichtig dichterbij gelopen en keek de nieuwe gast met een vragende blik aan. “Serbessa”, bestelde de man nurks met een duidelijk Nederlandse tongval. Uit zijn rechterbroekzak diepte hij een pakje Zware Van Nelle op en begon een peuk te draaien.

De nieuwe terrasgast keek naar eerst onderzoekend naar mij en vervolgens naar het boek dat ik las. “Ah, een Hollander” verzuchtte hij opgelucht. Ik knikte hem vriendelijk toe. “Wat een klotevakantie’, barstte hij ongevraagd los in onvervalst Haags. “Ik betaal 1500 euro voor twee weken in een kankercaravan die meurt en met matrassen waar de veren doorheen komen. Ik doet al dagen geen oog meer dicht.”

Ik knikte vriendelijk en begrijpend.

“Direct na aankomst heb ik er wat van gezegd, maar ja, ik spreek maar twee talen: Wartaal en Hagenees en maak ze dan maar eens duidelijk achter die receptie, wat je van ze wil. Het is niet te houden zo heet hier. Die zee is alle-Jezus-zout en het enige wat je hier ken doen, is achter een motorboot op zo’n geile gele banaan over de golven rossen. Echt iets voor mij.”

Ik kon mij veel voorstellen bij wat de man leuk zou vinden, maar dat nu juist niet.

“Ik had kenne weten dat het niks zou worden deze vakantie. Dat begon al op het stadhuis, bij het aanvragen van een nieuw paspoort. Ik had nog ouwe pasfoto’s, maar ik kon na een uur wachten weer vertrekken, omdat ze niet goed waren volgens die muts aan de andere kant van de balie. Bij de fotograaf moest ik zonder me bril op de foto. ‘Ga maar op dat krukkie zitten’, zegt die eenoog achter z’n camera. Kon ik zonder bril dat krukkie niet eens vinden. ‘Je staat er voor Sjuul de Korte” , zegt die vent. ‘Niet lachen en in de lens kijken.’ Welleke lens, zeg ik nog. Duur en lelijk die foto’s, man. Op het Burgemeester Monchyplein is het gratis en zetten ze ook nog cijfers onder mijn hoofd.”

De woordenstroom stokte even, omdat hij in een teug het zojuist voor hem neergezette bierglas leegde.

“Op het stadhuis vraag ik aan die mevrouw achter de balie waarom er zo’n lelijke foto op mijn paspoort moet komen. Zegt ze: ‘Dat is een antiterroristenmaatregel en moet van de Amerikanen.’ Ik zeg: Dus als zij willen dat wij in ons blootje op de foto gaan, doen we dat ook? Dan mag die Harrie Potter in het Torentje van mij als eerste op de foto… Bijna vijftig euro kost die belediging je en dan moet je nog een week wachten voordat je hem mag ophalen… Ik zal blij zijn als ik morgen naar huis vlieg”, foeterde hij.

De man griste een dun papieren servetje uit de houder op het tafeltje, zette zijn bril met bolle brillenglazen af en depte zijn voorhoofd ermee. Uit een broekzak diepte hij twee munten op en legde ze naast zijn lege glas neer. Zonder wat te zeggen stapte hij op.

Het was weer warm op de Passeig Maritim de Sant Salvador in Coma Ruga en de lucht boven het vijftig meter brede zandstrand trilde in de vroege, stille middag en ik las mijn boek.