De Hollandse hang naar hygiëne

Wij Nederlanders zijn een hardwerkend en proper volkje. Althans dat imago hebben we in het buitenland en ik kan mij nog van vroeger herinneren dat een groot deel van de werkzaamheden van mijn moeder bestond uit het schoonmaken en schoonhouden van het huis. Dat hoorde zo volgens de gangbare calvinistische opvatting: vrouwen, gewapend met schoonmaakspullen waren de symbolen van de innerlijke strijd met ijdelheid, ongeloof en vleselijke lusten.

Op vrijdagavond of zaterdag ging de witte was in een grote teil en mijn moeder strooide dan lustig met het pak Biotex en deed er veel heet water bij. Vervolgens werd de inhoud van de teil flink omgeroerd en minimaal 24 uur met rust gelaten. Op zondagavond sjouwde mijn vader vervolgens de grote teil naar het aanrecht en haalde de witte kledingstukken er een voor een uit de teil, spoelde ze schoon en wrong ze uit (Wat nou de man moet meer in het huishouden doen…).

Nog een voorbeeld. Als de zon in maart weer wat hoger aan de kim stond en de kolenkachel op de minimale stand kon, kreeg mijn moeder last van een mij volstrekt vreemde drang om in alle slaapkamers de kastdeuren open te trekken, de inhoud eruit te halen, met een natte lap de planken af te nemen en daarna weer een groot deel van de inhoud terug te leggen. De zomerkleding ging op een klerenhanger en mocht een paar uur in de zon en wind hangen om te luchten. Voorjaarsschoonmaak heette dat.

Als mijn vader het op z’n heupen kreeg, ging hij naar de verfwinkel, schafte potten verf en emmertjes witkalk aan en ging het huis van binnen te lijf. Dat was geen overbodige luxe, want zoals in veel andere Nederlandse huishoudens werd er thuis in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw flink gerookt.

Daarnaast werden er natuurlijk wekelijks de gewone was gedaan, de ramen gezeemd, het complete huis gestofzuigd en alles afgestoft. En uiteraard werd op zaterdagmiddag door mijn vader het grind van de tuinpaden aangeharkt, zodat ook dat er op zondag mooi bijlag. Kortom, dat schone imago was wat mij betreft terecht en daarin stond ik niet alleen. Al eeuwen geleden viel de Hollandse schoonmaakwoede op bij buitenlanders. In heel veel reisverslagen van toeristen uit vorige eeuwen wordt gesproken over die Hollandse dames die een schoonmakend en schrobbend leven leidden.

Een tijdje geleden werd mijn beeld van Nederland als schoonmaakland flink op z’n kop gezet toen ik in het NRC een ontluisterend stuk tegenkwam. Er was namelijk een onderzoek gedaan naar de oorsprong van die Hollandse schoonmaakwoede. En wat bleek?

De Hollandse hang naar hygiëne komt voort uit de zuivelindustrie. Na de opkomst van het boter- en kaasmaken, kwamen boeren er al snel achter dat als je niet veelvuldig je handen waste en het gereedschap grondig schoonmaakte, boter, kaas en zuivel snel bedierven. Door de omvang van de handel in zuivel was schoonmaken een economische noodzaak.  De dienstmeiden van het platteland die in de steden werkten, introduceerden het schoonmaken bij de stedelijke bevolking. Die stadsbewoners hadden tot ongeveer 1600 allemaal een of twee koeien die voor de zuivel zorgden. En zo kon de schoonmaakwoede in de volksaard een vaste plek krijgen die in veel gevallen tot op heden voortduurt.

Niks door het calvinisme ingegeven properheid en zedigheid. Gewoon economische noodzaak dus. Ik heb in het verleden geschiedenis gestudeerd, omdat ik dit soort berichten zo leuk vind. Geschiedenis, zo heerlijk ontluisterend.