Hemelbestormers

Bouwterrein achter Het Kruitvat aan de Singel in 1978. Op het terrein stond daarna scholengemeenschap De Oversingel. Foto gemaakt door Reier Pos

©Bert van Elk

I.

Van Krotekokers plannen is nooit iets terecht gekomen. ‘t Café is nooit van start gegaan ondanks alle mooie plannen en z’n diploma.

In de fotografie belandde hij niet en tot eenzame hoogte steeg hij, zoals hij zichzelf had beloofd, evenmin.

Ook zijn carrière achter de draaitafel liet hij op een gegeven moment maar schieten. Waarom zou hij er tijd insteken als hij van zichzelf het idee had dat het hem nooit z’n hele leven kon boeien? En de muziek zelf? Hetzelfde verhaal. Nee, tot de vaderlandse top van de slagwerkers zou hij nooit behoren. Hooguit het predikaat ‘niet onverdienstelijk’ vond hij op zichzelf van toepassing.

Hij was een onbeduidend broodschrijvertje geworden en had voor zichzelf het idee dat hij dat ook wel altijd zou blijven. En waarom ook niet? Het was een heel eerzaam beroep en hij leefde er met zijn verrukkelijke vrouw en kinderen lekker van.

Beroepshalve verbleef hij nog wel eens in het buitenland en dat vond hij heerlijk, maar toch werd het weggaan steeds moeilijker en het terugkomen steeds mooier. Nee, alles bij elkaar was hij precies geworden wat hij nooit had willen zijn: een ouwe man die het thuis het meest naar z’n zin had en graag verlekkerd naar vrouwen in korte rokken met mooie nylonkousen keek, maar zogezegd altijd thuis kwam eten.

Waar hij het allemaal voor deed? Voor de lachjes van z’n kinderen en het feit dat hij zich nog elke avond in bed verkneukelde van pret als hij lekker tegen z’n vriendin-voor-altijd aanschurkte en het allemaal voor geen goud wilde missen. Eigenlijk was hij wel gelukkig met z’n lekker beschermde leventje, het gezin en alles dat er bij hoorde.

 

II.

Hoewel je het zo zou kunnen opvatten uit het voorafgaande, was hij niet ontevreden of ongelukkig. Nee, het was dan allemaal heel anders gelopen dan hij gedacht en gehoopt had, maar dat maakte hem eigenlijk niks uit. Anderen die hij kende, hadden het helemaal gemaakt in de afgelopen jaren en waren met wat hulp van deze of gene tot grote maatschappelijke hoogte gestegen, maar hij niet. Hij had z’n positie zelf moeten veroveren. Elke millimeter. “Kennelijk niets voor niets in het leven”, dacht hij wel eens in een hardvochtige bui.

Omdat hij niet zo’n strebertje was en niet in een net pak met stropdas naar z’n werk wilde, en ook niet wilde meelopen in de rat race, had hij het idee dat veel mensen hem maar een minkukel vonden. Een zacht ei dat niets kon. Een omhoog gevallen lichtgewicht, dat het waarschijnlijk in een pak knäckebröd niet slecht zou doen en meer daar ook meer thuishoorde dan achter het bureau.

Soms wist hij dat het maar een minderwaardigheidsgevoel van hem was. Maar er tegen vechten vond hij moeilijk en dan zocht hij compensatie in het tappen van moppen en maken van absurde opmerkingen.

Daarom ging hij maar studeren en kon na een aantal jaren z’n bul in ontvangst nemen. Veel hielp het hem niet, want hij werd voor z’n gevoel nog steeds niet voor vol aangezien. Maar ineens werd hij door allerhande mensen aangesproken op dingen waarvan ze dachten dat hij ze wist, terwijl hij geen flauwe notie had waarover het ging. Het antwoord op veel vragen had hij nog steeds niet gevonden, ondanks dat papiertje.

 

III.

Toen hij zo rond z’n 38ste was, kreeg hij van die nadenkbuien. Dan verscheen er een frons boven z’n ogen en begon hij te rekenen. Hij wist dat iedereen dat zo’n beetje op de helft van z’n leven kreeg en dat het dus een verplicht nummer was. Het stemde hem niet triest, want het betekende dat hij ergens in de zeventig zou worden en dat stelde hem wel tevreden. Hij overleefde dan in elk geval z’n vader ver en dat vond hij een hele troost.

Soms benauwde het hem wel dat hij kennelijk al halverwege was, want hij vond dat hij nog zoveel moest doen, zoals een spraakmakend proefschrift schrijven of een fantastische roman en bekend worden… Lang daarbij stilstaan, deed hij nooit, want het hielp niks en maakte hem alleen maar triest. Maar toch…

Soms kwam hij bij het winkelcentrum iemand uit het verleden tegen en zei dan beleefd gedag om daarna nog even over de kinderen te praten. ‘Goh, hoe oud is-ie nou?’ en ‘Is zij nu jullie tweede of derde?’ Maar over vroeger en over hoe ze toch zo gezellig aan de bar van de sociëteit hadden gehangen, werd niet meer gesproken. De een na de ander was verworden tot wat ze zoveel jaar geleden ‘burgerlijk saai ‘ zouden hebben genoemd. Ze deden nu niet meer voor hun ouders onder en waren getrouwd met vrouwen waarvan ze ongetwijfeld veel hielden, maar waarvan niemand destijds had gedacht da hij ooit nog eens met ‘zo’n mens’ huwen zou. ‘Het zal wel een beest zijn in bed’, dacht Krotekoker dan altijd maar als hij weer oude bekenden zag wandelen achter de kinderwagen.

Zo was het gegaan met Arjan van Belle, Anna Ritmeester, Paul de Goeij, Eelco Riegen, Wim van Laar en al die anderen en zelfs met Jan van Hengel, die zo in het verleden was blijven steken dat hij drie huwelijken nodig had om zich te realiseren dat hij nog altijd van z’n eerste grote liefde hield. Van Arjan, de muzikant was weinig bijzonders geworden. Hij sleet dagen in het ziekenhuis op de sterilisatie-afdeling en raakte z’n gitaar niet meer aan. Opeen dag stond hij even landelijk in de aandacht toen Hans Schiffers ‘m op Radio Drie tot baas van de dag uitriep. Paul de Goeij, de dichter die ooit heel diepzinnig kon schrijven over die ‘mooie ondoorgrondelijke ogen van haar’ waarin hij verdronk en over ‘waarom ze toch niet van hem hield’, die nachten voor het open raam zat en hasj rookte, was ook een onopvallend burgermannetje geworden en vader van twee kinderen. Hij woonde twee straten verderop in een huurwoninkje en was gelukkig dat hij van z’n zuur verdiende salaris van de bank ook nog een pandje mocht kopen in een nieuwbouwwijk.

Laatst kwam Krotekoker Kees Hage nog tegen op het nog niet verbouwde station van Woerden, toen ze alle twee stonden te wachten op de trein. Hij op de trein naar Den Haag en Kees op die naar Breda, want hij moest naar het hoofdkantoor. Destijds hadden ze het goed met elkaar kunnen vinden – Kees hokte met een achternichtje van Krotekoker – maar het gesprek verliep nu stroef. Kees was opgeklommen van filiaalhouder van een ondergoedketen tot ondernemingsraadslid en nu op weg naar een ‘bespreking met de directie namens de OR.’ Hij hield keurig afstand tot Krotekoker en sprak met hem op de manier waarop een directielid dat doet als hij quasi-geïnteresseerd aan een medewerker vraagt hoe het met de productie gaat.

Ach ja, de Hemelbestormers die ze destijds hadden willen zijn, waren ze nooit geworden. Echt, ze hadden stuk voor stuk hun hemels bestormd, maar waren aan de voet van de oprit naar de hemelpoort al blijven steken. Hun aanvallen liepen vast in het moeras van burgerlijke normen en waarden die de hemels beschermden. Ze liepen allemaal met open ogen het drijfzand van de burgerlijkheid in. De een hield het langer vol dan de ander, maar uiteindelijk zakten ze er allemaal in weg en niemand ontkwam. En dan nog: wat was er mis mee?
Langzaam waren de vrienden van weleer elkaar uit het oog verloren. Niet alleen omdat de interesses uit elkaar liepen, maar ook omdat de een na de ander buiten Woerden naar school ging of verhuisde naar een andere plaats, omdat daar een leuke baan te krijgen was. Arjan kreeg uiteindelijk een betrekking in Driebergen en Jim ging in Den Haag naar de kunstacademie en werd na een paar jaar decorontwerper bij een toneelgezelschap.

Krotekoker bleef, omdat hij zich verbonden voelde met de stad waarin hij woonde. Ook hij belandde achter de kinderwagen en was er gelukkig mee, net als al die anderen. Soms dacht hij nog weleens terug aan vroeger en verwonderde zich dan over het verloop van z’n eigen leven, want het was nog geen vijftien jaar geleden dat-ie vol met ideeën en plannen zat. De herinneringen stonden hem op afroep weer helder voor ogen. Maar waarom het allemaal zo anders was gelopen wist hij niet.

 

IV.

De wind ruiste in de hoge bomen die bij het Kruitvat stonden. De hemel was pikzwart en hier en daar was net een ster zichtbaar. In de omgeving knalde nog wat vuurwerk en over Boerendijk reed een auto snel voorbij. Af en toe werd een deel van de hemel even gekleurd door een verlate ontploffende vuurpeil.

Het gloednieuwe gebouw lag er donker en verlaten bij, de fietsenrekken waren leeg. Op het natte geasfalteerde parkeerterrein stond alleen de eenzame koelwagen van een abattoir. Door de ramen van het uit twee vierkanten bestaande gebouw was het groene schijnsel van de noodverlichting zichtbaar. De geur van de vochtige rottende bladeren won het van de traditionele nieuwjaarsnachtlucht: ontploft kruit en smeulende papierresten.

Daar stond hij, 1 januari 1980 00.20 uur, te wachten op de komst van Jim Voges. Ze hadden afgesproken om half één de sociëteit te openen, zodat de leden elkaar het allerbeste konden toewensen voor het nieuwe jaar.

Een kwartier na middernacht was de voordeur van de ouderlijke woning achter hem dichtgevallen en via een onrustige Leliestraat, Tulpstraat en Boerendijk fietste hij langzaam, de prikkelende kruitdamp diep inademend, tussen de knallende rotjes door naar de sociëteit.

Jim, voorzitter van het Kruitvat en half en half ook de beheerder, kwam om iets over half een rustig aangefietst. Hij deponeerde z’n karretje in het rek en drukte Krotekoker de hand. ‘De beste wensen’, zei hij enthousiast en zocht onmiddellijk daarna in het flauwe buitenlicht in z’n rammelende bos naar de juiste sleutel om de deur te openen.

Binnen rook het naar verschraald bier, schoonmaakmiddelen en gestold frituurvet. ‘Gaat-ie weer voor een heel jaar’, mompelde Jim terwijl hij de knoppen op de mengtafel en de eindversterker omzette. Wat hij voor muziek opzette, kon Krotekoker zich niet meer herinneren, maar het was vast Baby Love van Mothers Finest of iets van The Police, want dat was toen erg populair. Dat was muziek die overal bij paste en dus ook bij een nachtelijke nieuwjaarsreceptie.

‘Wat er ook gaat gebeuren, de tachtiger jaren zijn van ons’, riep Krotekoker Jim zelfverzekerd toe, niet wetend dat hij het jaar in elk geval taalkundig fout begon. Een reactie gaf Jim niet meer. De eerste leden, de barkeepers voor die avond, stroomden binnen. Gelukkig waren het meisjes en dat betekende dat er mocht worden gekust.

 

Jim was populair bij iedereen in het Kruitvat. Hij zag er goed uit, was gevat en had steeds originele ideeën voor leuke avonden en de aankleding van het pand. Hij werkte sinds hij van school was bij een standbouwbedrijf en kon van z’n salaris goed een biertje kopen. Daarom beviel het Jim wel. Maar hij kon meer dacht hij en daarom wilde hij naar de kunstacademie. Jim en hij vormden, zo voelde Krotekoker het in elk geval toen, een artistiek koppel. Ze werkten veel samen, fotografeerden, maakten zelfs een script voor een speelfilmpje en trokken veel met elkaar op. Ze hadden al heel wat avonden georganiseerd in het Kruitvat en waren vaste disc-jockeys op zaterdagavonden. Dat wil zeggen dat Jim de nummers uitkoos en vlot aan elkaar praatte. Krotekoker legde platen klaar en deed suggesties die vervolgens volkomen werden genegeerd. Hele weekends bracht hij door in de sociëteit, bouwend aan de decors voor feestavonden, vergaderend en fotograferend.

Krotekoker stond veel minder in de belangstelling. Soms vond hij het erg, maar soms ook niet. Eigenlijk wist hij nooit zo goed wat hij ermee aan moest. De meeste dames vond hij reuze interessant en observeerde ze graag, maar als het op meer aankwam, probeerde hij meestal maar te ontkomen aan zo’n situatie dat hij ze moest kussen.

Die nieuwjaarsnacht dook Krotekoker ook achter de disco en zocht omstandig naar singles die er niet waren. Toen de dames voor hem veilig achter de bar stonden, keek hij rond. Het Kruitvat huisde nu al een paar maanden in het nieuwe pand, dat met veel bombarie was geopend, maar toch miste het iets. De vertrouwde sfeer van het ouwe Kruitvat aan de Singel was er niet meer. In het oude gebouw hoefde je nooit een spijker in de muur te slaan om iets op te hangen. Er zaten zat nagels in het hout. Maar het nieuwe onderkomen was nog zo nieuw, zo steriel, dat je er nauwelijks een biertje durfde omgooien.

 

V.

Rond die tijd heeft Krotekoker de bestorming van z’n eerste hemel gestaakt. Een enthousiast amateurfotograaf geworden door z’n werk bij de krant, had hij het vak in de praktijk geleerd en op aanraden van collega-fotografen veel erover gelezen. Voor z’n werk moest hij nog wel eens fotograferen en eigenlijk vond hij het wel mooi. Het gaf hem de gelegenheid zichzelf meer te ontplooien en iets te doen wat hij nooit, dan alleen in z’n spel als kind had gekund: een eigen werkelijkheid maken. Zoals hij Woerden, de mensen en de dingen zag, vastleggen en zo terugvinden in gedrukte vorm. Daar ging het om.

Krotekoker ging, toen hij de smaak te pakken had, op het drukst van de dag midden op de dag op de as van de drukke Oostdam staan om zo het kasteel en de spits van de Bonaventurakerk vast te leggen op een nieuwe, andere manier. Zoals nog niemand het gedaan had. Hij reed rustig drie keer op z’n Batavus de Van Kempensingel heen en weer om de watertoren op origineelste wijze te fotograferen of ging midden op de spoorrails van de lijn Woerden-Utrecht staan om vast te leggen hoe de rode zon onderging en de groene masten waaraan de bovenleiding hangt, langzaam van kleur veranderden met op de achtergrond het station.

Het silhouet van Woerden boeide hem mateloos. Krotekoker worstelde er vaak mee. Schoot rolletjes Agfa Pan 100 proffesional vol en joeg er dozen Ilfospeed fotopapier van Ilford door. Maar de ideale foto kwam maar niet of hij Woerden nu vanuit het zuiden of het noorden fotografeerde. Vanaf de kronkelende Kromwijkerdijk of de Polanerzandweg zag je Woerden vanuit het zuiden het prachtigst liggen: de molen, de kleine spits zonder klok van de Gereformeerde Kerk aan de Wilhelminaweg, de Petruskerk, de Bonaventurakerk, met pal daarnaast de schoorsteen van het Magazijn en dan helemaal alleen in de Middellandpolder het gebouw van de Hout- en Bouwbond FNV. Voor de rest was de polder nog helemaal leeg. Alleen de doodlopende Middellandbaan lag er al. Daarboven was de hoge blauwe leegte van de lucht met hier en daar een klein wolkje. Krotekokers stad leek daaronder zo nietig.

Naar het kleine kleurenfotootje van negen bij dertien centimeter kon hij lang kijken. Alsof hij het op het negatief gevangen moment steeds opnieuw wilde beleven: wie was hij toen en wat deed hij. Krotekoker begreep het niet. Woerden was zo klein, maar toch was hij niet in staat ook maar globaal te onthouden hoe alles eruit zag en zich weer de sfeer van die tijd voor de geest te halen. Als hij de foto’s terugzag, vroeg hije zich altijd vertwijfeld af waar hij in die tijd mee bezig was geweest en kon hij zich wel voor z’n kop slaan dat hij niet bewuster had geleefd omdat hij zich nu niets herinnerde.

 

Op een mooie zaterdag ergens in de zomer van 1978 of 79 fietse hij een stukje langs de spoorlijn Woerden naar Bodegraven en fotografeerde zo Woerden vanuit het zuidwesten met een lage horizon, een grote lucht en koeien op de voorgrond. De hoge flats van IJsseloord vormden de uiterste grens van de nieuwbouw en rechts betekenden de fabrieksgebouwen van Blok en de Cavo aan de Hoge Rijndijk in het westen het einde van Woerden. Hij zat een tijdje in de berm van de spoordijk en genoot van de zon op z’n rug en het uitzicht op Woerden. Krotekoker besloot maar weer terug te rijden naar de Waardsedijk, toen mensen met volkstuintjes beneden aan de voet van het aarden lichaam hem begonnen aan te staren en zich kennelijk afvroegen of hij plannen had om voor de trein te gaan liggen.

Krotekoker probeerde die avond in het oude Kruitvat aan Jim uit te leggen wat hij nu wilde zeggen met die foto’s die bij de een-uur-service veel te rood waren afgedrukt, maar hij kon het niet duidelijk maken.

‘Dat vreemde gevoel in m’n maagstreek, de sfeer van het moment en dat onduidelijke verlangen naar vroeger kan ik niet uitleggen. ‘k Zou alles wel willen onthouden…’

Jim keek ‘m vanachter het glas bier alleen maar aan en zei niets dan ‘Leuke foto’s, maar je portretten vind ik beter.’ Hij kon het weten, want hij figureerde zelf op “De afwijzing”, een foto die Krotekoker van hem en Anna maakte. ”k Snap het niet’, zei Jim tussen twee slokken. ‘Ik ontwerp m’n eigen wereld. Ik begin met een lege ruimte die ik aankleed met de materialen die ik wil en in mijn sfeer. Zo wordt het langzaam maar zeker mijn wereld. Geen probleem. Dat kan jij toch ook doen?’

‘ ‘k Kan wel wat doen door mensen neer te zetten in een decor, maar dan houd het op. Zelfs de achtergrond kan ik niet altijd kiezen’, reageerde Krotekoker teleurgesteld. ‘ ‘k Moet het doen met het vastleggen van de bestaande wereld en heb er geen greep op. Ik kijk alleen maar en kan met afdrukken hooguit de werkelijkheid wat zwarter of grijzer weergeven.’

De koeling van de tap sloeg brommend aan. Herman Brood zong op de achtergrond ‘Never be clever’.

Toen besefte Krotekoker dat hij met z’n foto’s misschien alleen maar wat voor zichzelf kon betekenen, omdat hij zelf wel begreep wat hij ermee wilde uitdrukken. Maar het was onmogelijk dat ene moment voor een ander te vangen. Dat gevoel overbrengen met z’n foto’s was volstrekt onmogelijk. Vanaf toen pakte hij z’n Nikkon FM steeds minder. Portretten van mensen maken, bleef een leuke hobby, en mooie vrouwen fotograferen deed hij nog graag, maar hij begreep dat het niks zou worden met hem.

 

VI.

Ongeveer tegelijkertijd moest Krotekoker de bestorming van z’n tweede hemel, die van de vrouwen, opgeven. Het duurde lang voordat hij zag dat hij vastliep in het drijfzand en, net zoals in het echt, er bij gebaat was zich stil te houden in plaats van woest om zich heen te slaan. Krotekoker leerde Bianca van Gulik kennen, maar was aanvankelijk niet echt in haar geïnteresseerd. Desondanks werd hij smoorverliefd en heeft hij nooit begrepen wat nu uiteindelijk zo aantrekkelijk in haar was. Waarschijnlijk was het de makkelijke manier waarop ze met mensen en dus ook met Krotekoker omging, die hem voor haar deed vallen. Ze beheerste z’n leven ineens totaal en alles wat Krotekoker tot die tijd leuk vond en graag deed, liet hij ineens voor wat het was.

Op een zaterdagavond zaten ze tegenover elkaar in de halfdonkere bibliotheekruimte van het Kruitvat: Bianca en Krotekoker. De grove bakstenen muren werden beschenen door van die aan het eind van de jaren zeventig zo populaire spiegelreflexlampen in kale oranje armaturen. Op de muren waren zachte lichtkringen zichtbaar. Door de dichte deur klonk vaag het stampende geluid van de disco in de grote zaal en op de gang klonken stemmen van bezoekers die hun jas nog probeerden kwijt te raken op de overvolle kapstokken.

 

De coatinglaag op de geel met bruine vloer glom zwak in het licht van de lampen. Toen het volume van de muziek door de wisseling van twee nummers even afnam, leek het door de demping van de deur bijna een ogenblik stil. De rood-bruine bank waarop ze zat, stond tegen de oud-roze geschilderde boekenkast, waarin enkele honderden boeken stonden uit de opgeheven bibliotheek van de CJV. Tegen de buitenmuur van de kamer stonden oranje plastic stoelen hoog opgestapeld. Het was een ongezellig rommelhok, eigenlijk niet geschikt voor een gesprek tussen twee mensen over zo’n gevoelige zaak.

Het dikke, krullende rode haar kwam tot net over haar schouders en vloekte wonder boven wonder niet met het roodbruin van de dunne jurk van Indiakatoen, de zwarte panty en donkerbruine laarsjes met een hakje.

God, wat was Krotekoker verliefd op haar. Hopeloos verliefd. Zo verliefd zelfs, dat hij wist dat het nooit wat kon worden tussen hen twee. Bianca was een vrijbuiter en hij juist bij voorbaat al bang om haar te verliezen. Dat botste en Krotekoker wist dat het allemaal slechts een heerlijke illusie was waarin hij vluchtte, maar desondanks hoopte hij. Maar waarop? Elk afscheid aan het eind van de zaterdagavond als het Kruitvat leegstroomde, kon een afscheid voor eeuwig zijn. Krotekoker wist nooit of ze naar huis ging of mee met een ander die ze die avond had leren kennen en wel leuk vond.

En hij? Krotekoker kon haar niet mee naar huis vragen. Hij was een goede vriend van haar, iemand die ze graag mocht en waarmee ze ook nog vrijde – in haar ruime hart was plaats genoeg – , maar Krotekoker was haar geliefde niet.

Ze zat half onderuit op de bank. Een voet op de grond en de andere tegen de armleuning van de fauteuil waarin Krotekoker zat. Bianca keek hem hoopvol aan, maar Krotekoker wist niet zo goed wat hij moest zeggen over het naderende einde van haar relatie met Hans Ritmeester. Hans’ karakter was minstens even grillig als zij hartstochtelijk was. Nu wilde hij een einde aan de relatie maken omdat hij dacht dat de wereld op z’n einde liep en de hoge heren van Shell bezig waren te investeren in de ruimtevaart. ‘Als dat soort bedrijven zich daarmee gaat bezighouden wordt het echt tijd om op te stappen’, had hij Krotekoker ooit eens voorgehouden. Nu was het volgens hem zover.

Uit Bianca’s rechterooghoek welde een traan op. Eerst langzaam, maar steeds sneller rolde het vocht mat glinsterend naar beneden. Krotekoker haalde z’n schouders op en z’n lippen vernauwden zich tot een klein streepje. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Er viel niets te zeggen. Bij wijze van troost legde hij z’n hand op haar enkel en voelde de zwarte nylonkous warm worden.

De deur ging open en om de hoek verscheen het dronken hoofd van Chris Kooter. Hij nam de situatie met zijn waterige ogen even op, dacht zichtbaar na en mompelde een vaag excuus. Met een klap ging de deur weer dicht.

‘Het is voorbij vrees ik tussen jou en Hans’, bracht Krotekoker met moeite uit. ‘Maar je moet niet huilen. Daarmee verander je niks. het Klinkt zo afgezaagd,maar je kunt er hier bij het Kruitvat tien aan elke vinger krijgen.’

Bianca schudde haar hoofd, haalde haar schouders op en haalde diep adem. ‘Nou en?’, zei ze toonloos. ‘Wat moet ik er mee?’ Ze stond op. ”k Ga een biertje drinken.’

 

VII.

Uiteindelijk had Krotekoker weinig aan de hele periode van het Kruitvat overgehouden. Alle vrienden en vriendinnen van toen waren uiteindelijk uit zicht verdwenen en datzelfde gold ook voor de tijd die daarop volgde: Krotekoker werd bij een andere sociëteit binnengehaald. Niet omdat hij zo geliefd was, maar omdat hij over de noodzakelijke horecapapieren beschikte en de sociëteit hem dus goed kon gebruiken. Het beperkte genoegen was wederzijds. De soos kon draaien en Krotekoker had er menig gezellig avondje. Maar toch…

 

Als er in Krotekokers binnenste weer eens die vage onrust opborrelde en hij weer verlangde naar vroeger, als hij weer zo’n bui had dat er niets uit z’n handen kwam en hij het liefst in het vliegtuig zou zitten dat op tien kilometer hoogte een mooie rechte witte streep in het heldere bouw van de lucht maakte, dacht hij nog wel eens aan Bianca. Niet vaak meer, want van lieverlee was het verdriet om haar flink minder geworden en op een gegeven moment had hij zich er alleen nog maar over verwonderd dat hij ooit zoveel om haar had kunnen geven. Ze had hem in de twee jaar dat hij achter haar aan had gelopen alleen maar afgebekt en afgezeken. Krotekoker nam het haar niet kwalijk. Hij was een makkelijk en gewillig slachtoffer geweest, maar had het wel oneerlijk van haar gevonden. Ze wíst wat hij voor haar voelde en ook dat hij niet grof tegen haar kon zijn, zoals zij tegen hem was. Soms wilde hij het wel, maar hij wist niet hoe. Honderden guldens had hij aan haar uitgegeven in restaurants en aan sieraden. Desondanks ging ze steeds weer met andere jongens uit en steeds weer was Krotekoker er eerst boos en daarna verdrietig om geweest.

Toen hij voor zichzelf durfde toe te geven dat hij zichzelf in de problemen bracht met deze relatie en ze gevolgen voor z’n gezondheid bleek te hebben en hij zich met haar op een doodlopend weggetje bevond, had hij zich op z’n werk gestort. Vier, vijf avonden per week zat hij op de redactie en produceerde lappen tekst totdat hij op een avond zichzelf achter z’n terminal zag zitten en hem het belachelijke ervan opviel.

Ze waren lange tijd goede vrienden en deelden soms ook het bed met elkaar, maar vanaf het begin had hij moeten weten dat het alleen maar fout kon aflopen. Net als bij iedereen kwam ook bij Krotekoker het inzicht na verloop van tijd. In dit geval tijdens een korte vakantie in Engeland met haar in het Engelse Tewkesbury. Ze waren toen te gast bij een vriend van Krotekoker. “Mijn doen en laten stoort haar en haar doen en laten irriteert mij”, schreef hij in z’n verslag over die periode. “Het is opmerkelijk dat ik nu opeens haar tekortkomingen zie en erop in durf te spelen. Vroeger zou ik alles in blinde liefde voor haar hebben aanvaard, maar die tijd is voorbij. Ik dacht tot voorkort dat ik een speciale band met haar had, zowel geestelijk en lichamelijk, maar dat blijkt niet zo te zijn. Juist die ene zin uit ons laatste gesprek blijft me bij: “Lichamelijk contact met jou gaat me steeds meer tegenstaan. Dat wil ik niet. Zo’n band wil ik niet met jou.” Ach ja, laten we stellen dat we er beiden plezier aan hebben beleefd. In elk geval de afgelopen paar jaar. Ik kan niet beweren dat ik dat niet heb geweten. Oh nee, dat niet. Met andere woorden: ik heb vrijwillig mijn hoofd in de strop gestoken en die zelf steeds strakker aangehaald. Sterker nog: ik heb zelf het stoeltje omgetrapt waarop ik stond en zo mijzelf opgehangen. Was het destijds dat ik niet tegen haar verdriet kon, omdat zij een ongelukkige liefde achter de rug had? Of was ik zelf eenzaam? Hoe het ook zij, we hebben die eerste tijd beiden met volle teugen genoten van deze vreemde relatie, maar we waren uiteindelijk slechts vrienden die elkaar op geestelijk gebied bijstonden in tijd van nood: elkaars levende bijbel die bij vragen en problemen geraadpleegd kon worden. Maar zoals bij elk boek komt de tijd dat je het uit hebt. Die periode is nu aangebroken.”

 

VIII.

Bianca zag hij bij de nieuwe sociëteit gelukkig zelden en zo kon hij haar vergeten. Jaren later trof hij haar stom toevallig nog een keer op de begane grond van de Hema in de Voorstraat. Ze lachte naar hem. Niet uitbundig, maar meer schuldig-verlegen; alsof ze zich niet goed raad wist met de hele situatie en hem hier helemaal niet had verwacht.

‘Goh, wat zijn die kinderen al groot’, bracht ze schuchter uit.

‘Hoef je niets voor te doen’, antwoordde Krotekokers maatje enigszins bits. ‘Ze groeien van zelf’.

Achter Bianca stond een gebrild jongmens, dat duidelijk wel bij haar hoorde, maar zich wat ongemakkelijk kijkend overal buiten hield. Krotekoker keek enkele seconden naar hem. ‘Dus daarmee ben je geëindigd. Dat is nou niet bepaald het type waar je graag achteraan liep’, dacht hij even schamper en toen hij de twee zag weglopen: ‘ Ik vind mezelf niet knap, maar hem nog lelijker. Wat een watje. Stom meid, je had zoveel beter kunnen krijgen.’

 

IX.

Het had ze wel wat zweetdruppels gekost, maar toen het eenmaal af was, mochten de resultaten er wel zijn. Tevreden leunden Krotekoker en z’n vrienden achterover in een paar afgedankte fauteuils die ze van hun ouders hadden gekregen en stilletjes genoten ze van de gedane werkzaamheden. Sinds enkele maanden brachten ze elke vrije minuut door in het pand aan de rand van het centrum. Het was net een klein bunkertje geweest toen ze het kregen, maar er viel wel wat van te maken.

Het pandje stond aan de Prins Hendrikkade, een stil straatje met slechts aan één kant bebouwing en uitzicht op de Singel, de vroegere stadsgracht. Schuin rechts, aan de andere kant van het water, stonden al sinds mensenheugenis de loodsen van voddenboer Brak en schuin links die van Defensie. Rechts, nog aan deze kant van het water op het gras stond een statige grote treurwilg waarvan de takken tot bijna in het water hingen. Links een weids uitzicht over de Singel dat eindigde bij de groene houten barakken van het Magazijn en nog verder de spoorlijn naar Gouda en Leiden. Halverwege de Prins Hendrikkade kon een schip aanleggen, en vrijwel recht daar tegenover ook een schip ter hoogte van de Woerdensche Touw- en Zakkenhandel.

Het vrijstaande pandje was ooit gebouwd als pompstation voor het gasnet in de binnenstad, maar had die bestemming al lang verloren. De muren waren dik en alleen bovenin zaten kleine ramen. Het was klein: alles bij elkaar nog geen 35 vierkante meter, maar voor een stel lawaaimakende jongeren prima geschikt. Het moest eerst worden verbouwd voordat het betrokken kon worden.

Alles bij elkaar duurde het enkele maanden voordat het klaar was. Jim was voor de gelegenheid zo goed geweest om uit het verre Den Haag terug te komen om een muurschildering aan te brengen. Bij de opening werd er een grandioos feest gegeven waarover nog maanden werd gesproken en de plaatselijke wethouder van cultuur, mr. J.J.M. van Breukelen stond versteld van wat die zuipende en brallende jongeren allemaal presteerden.

De sfeer was altijd gemoedelijk en onvertogen woorden vielen er eigenlijk nooit, maar toch kon Krotekoker er maar moeilijk meer aarden. Zijn werk, z’n muziek en cabaret en de fotografie vroegen te veel aandacht van ‘m. Samen met Peter, de dichter, maakte hij nog wel twee uitgebreide humoristische band-diaproducties waarom hard werd gelachen en die een groot succes waren, maar het sociëteitsleven boeide hem niet meer zo. Alle vrienden van weleer waren verdwenen en de nieuwe, jongere drinkebroers zeiden hem niet zoveel. Hun gesprekken over een betere wereld op katholieke basis overtuigden en boeiden hem niet. Krotekoker geloofde niet dat hij geloofde. Hij wist alleen maar dat hij niet wist hoe het in elkaar stak op de wereld en in de hemel. Tegenover mensen die wel geloofden stond hij heel welwillend. Zoveel tolerantie had hij wel van z’n gereformeerde opvoeding overgehouden.

Krotekoker ontmoette daar z’n latere maatje en praatte veel met haar. Ze zagen elkaar op vrijdagavond, zaterdagavond en troffen elkaar vaak ook weer op zondagmiddag in de sociëteit om het verstreken weekend na te beschouwen en uit te luiden en gingen daarna gezellig met z’n tweetjes eten bij de Egyptische swaharmazaak in de Rijnstraat, schuin tegenover de Bonaventurakerk. Vaak zaten ze met z’n tweetjes op de bovenverdieping bij het raam en zagen al pratend gasten arriveren en weer weggaan, kerkgangers het godshuis betreden en ook weer vertrekken.

 

Naarmate de tijd verstreek, werd de plaats die de soos innam steeds kleiner en het belang van z’n maatje steeds groter. Uiteindelijk werd ze zo groot dat er geen ruimte en interesse meer bestond voor bar, tap en disco.

 

X.

Krotekokers derde en laatste bestorming van de hemel verdiende eigenlijk die naam niet eens. Het was eerlijk gezegd meer een plaagstootje van hem in de richting van het leven dan een serieuze aanval. Cabaret vond hij machtig leuk en hij keek er graag naar. Het verbale geweld van Neerlands Hoop bewonderde hij zeer. Hoewel Krotekoker van zichzelf vond dat hij niet grappig was, wilde hij best wel eens bewijzen dat hij op z’n tijd ook wel leuk kon zijn. Daarom begon hij eraan. Hij zag zichzelf niet als front man, maar meer als iemand die keurig rijst en daalt op de toppen van het succes van een ander en er gewoon op meelift. Zoiemand die er wel bijhoort en een bijdrage levert, maar dat heel onopvallend doet. ‘Weet je’, zei hij ooit eens tegen Jim midden in de nacht na een avond zwaar bomen over relaties, de wereld, de toekomst van de mensheid en over de rol die hij er in speelde, ‘Ik zie mezelf bij wijze van spreken niet als president van de VS, maar eerder in de rol van vice-president. Altijd aanwezig en belangrijk om op te kunnen terugvallen, maar veel minder opvallend dan de eerste man. Meer de uitvoerder dan de bedenker van het beleid.’

Met dat in z’n achterhoofd vond Krotekoker het jaren later, toen hij nog eens terugdacht aan de periode, het niet vreemd dat hij op een gegeven moment bleef plakken in de vriendenkring van de woonboot.

Albert was waarachtig geen beroerde kerel. Er kon altijd van alles op z’n ark. Hij belichaamde zelfs lange tijd het ideaalbeeld van Krotekoker: zo wilde hij later ook wel worden. Alles wat hij wilde gaan doen en interessant vond, deed Albert al. Krotekoker leerde hem kennen via z’n werk, toen hij een interview met hem deed over zijn cabaretgroep. Blauwe spijkerbroek, ruitjesoverhemd en bij een beetje zon een donkere bril op z’n neus. Je kon hem erin uittekenen, maar wie droeg wat anders eind jaren zeventig? Z’n ogen lagen een beetje diep en stonden dicht bij elkaar. Onder z’n neus zat een borstelige snor en z’n haar in z’n nek hing net over het boordje van z’n overhemd. Als hij een paar grepen op de piano pakte, moest Krotekoker altijd kijken naar zijn korte dikke vingers. Het paste wel bij zijn hele gedrongen gestalte.

Al, zo werd hij in het dagelijks leven genoemd, woonde in woonark ‘Hebbes!’ die al zolang Krotekokers het zich kon herinneren in het water van de Singel lag, pal tegenover de groene houten barak aan de achterkant van het Magazijn. Albert had hem, toen hij in Woerden kwam wonen, gekocht van een plaatselijke dierenarts, die er van af wilde. Al pompte er enkele duizenden guldens in en verbouwde het ding tot een klein paleisje, compleet met bar, bierpomp, flipperkast en een muziekkamertje met een oud harmonium. Hoe de slaapkamer met openslaande deuren naar het kleine balkonnetje er uitzag, heeft Krotekoker lange tijd niet geweten. Hij kwam er pas achter toen hij in een vakantie hielp het balkon bij de slaapkamer te trekken.

Al, onderwijzer van beroep, schreef teksten, deed aan cabaret en maakte muziek. Krotekoker vond het schitterend, want hij kon dan wel een beetje drummen, maar aan opnames had hij nog nooit meegedaan.Toen hij een keer mocht meedrummen op een demo die Al met zijn muzikale evenknie Arno aan het maken was, leende hij speciaal voor die gelegenheid een drumstel. Het kon Krotekoker niet lang genoeg duren die avond. Toen het nummer eenmaal op tape stond, opgenomen op een echte Revox, werd er tot diep in de nacht gejammed. Een probleem was het niet, want in de wijde omtrek lag geen andere woonboot en de overburen waren de moeilijksten ook niet.

Heerlijk vond Krotekoker het op de woonboot. Hij kwam er veel en vaak en genoot van de vreemde rust die er altijd hing, ook al stond de muziek hard aan.

 

De bruine buitendeur van de boot klemde een beetje. Het interieur bestond voor het grootste deel uit gelakt blank grenen zoals dat toen in de mode was.

Krotekoker maakte er muziek en werd zelfs lid van een cabaretgroep. Uiteindelijk schreef hij zelfs een nummer voor het programma, maar Al herschreef het voor de helft, omdat het niet paste in het links-progressieve karakter van de groep. Krotekoker was veel behoudender van aard en vond de huidige wereld nog zo gek niet. Daarom schreef hij maar een nummer over een rechtse bal en had daarbij zichzelf voor ogen.

Al, afkomstig uit een vooraanstaand katholiek gezin uit de Rijnmond, leefde al jaren zoals dat heette, in zonden met z’n vriendin. Krotekoker woonde niet samen. Hij woonde in die tijd nog thuis, maar zag samenwonen met een vriendin ook wel zitten.

Het was rustig in de boot. Al zat op een stoeltje uit een kleuterlokaal en had een Caballero tussen middel en wijsvinger geklemd. Hij deed z’n mond wijd open en liet z’n tong snel een aantal keren naar binnen en buiten glippen. ‘Wist je dat ik aan een kinderboek was begonnen?’, vroeg hij.

Krotekoker schudde z’n hoofd. ‘Lees eens voor.’ Hij zakte verder onderuit in de kussens van de bank. Achter hem in het raam stond een letterbak zonder achterkant. In de vakjes stonden allemaal kleine hebbedingetjes van Alberts vriendin Thea.

Albert stond op en liep naar het kleine kamertje om in zijn bureau zijn ‘boek’ te pakken uit een map waarin hij al z’n manuscripten en aanzetten bewaarde. Krotekoker tuurde door het raam het donker van de nacht in en zag hoe op de Prins Hendrikkade een taxi voor een huis stopte en er iemand uitstapte. Het gele lampje op het dak van de auto was goed te zien. Het oranjekleurige licht van de straatverlichting weerkaatste op de zwarte auto. Thea floot zachtjes mee met ‘Living next door to Alice’ van Smokey. Albert stapte het verhoogde zitgedeelte op en nam nog snel een slok bier voordat hij begon voor te lezen. Het ging over een jongetje dat door de hoofdonderwijzer uit de klas wordt gehaald omdat een familielid een mededeling voor hem had. Al stopte met lezen.

‘Hoe vind je het?’

‘Ga door’, zei Krotekoker verwachtingsvol.

‘Tot zover was ik gekomen’, zei Al en nam weer een teug van z’n bier.

‘Mooi’, reageerde Krotekoker en boog voorover om wat chips te pakken. Spookie, een van de drie wit met zwarte poezen sprong op de bank en bedelde om een stukje. Het was natuurlijk nog lang niet klaar, maar het boek zou schitterend worden, een ongekend literair hoogtepunt. Een nieuw soort kinderboek vol nieuwe gezichtspunten, dat een revolutie zou ontketenen. Maar het boek moest nu even rusten, want de tien liedjes voor het cabaretprogramma dat Al aan het schrijven was, eisten alle tijd op. Bovendien was hij ook nog aan het solliciteren en moest daar uren in steken. Kortom, hij was druk, maar het boek liet hem niet los.

 

Krotekoker schreef geen boeken. Hij gunde zich er de tijd en de rust niet voor. Bovendien deed hij beroepsmatig weinig anders dan achter een typemachine zitten. Daarom kon het hem in z’n vrije tijd weinig boeien. Bovendien: waar moest hij over schrijven? Over het vreemde gevoel in z’n maag als hij aan het begin van een warme zomeravond op z’n fiets door de Rijnstraat reed en helemaal week werd bij het zien van de spits van de Bonaventurakerk of genoot van de stilte die op de Van Kempensingel heerste als hij vanaf de Parijse brug richting Meeuwenlaan reed en zicht had op het park met de oude watertoren? Of over dat vreemde gevoel van heimwee als hij naar oude foto’s keek en begon te mijmeren over hoe oud hij was toen de foto gemaakt werd en waar hij mee bezig was? Datzelfde vreemde gevoel maakte zich ook altijd van ‘m meester als hij hoog in de lucht vliegtuigen zag en probeerde te achterhalen welke koers het vloog en waar het naar toe zou kunnen gaan? Nee, een boek schrijven was niets voor hem. Ooit had hij een begin gemaakt met een magisch-realistische roman, toen het vriendinnetje dat hij had een einde maakte aan hun relatie, maar afgemaakt had Krotekoker het boek niet. het Onderwerp was niet boeiend genoeg concludeerde hij voor zichzelf. En ach, waarom zou hij anderen vermoeien met zijn sores? Al zette schijnbaar moeiteloos gedachten op papier en daarom bewonderde Krotekoker hem wel. En gedichten? Ach, hij schreef er ooit een paar en borg ze keurig in een groene map en deed er zelfs een voorblad met een titel bij: Schroot. En daarmee was eigenlijk alles over de kwaliteit wel zo’n beetje gezegd.

Het Cabaretprogramma is afgekomen en was een aantal malen te zien bij clubs en verenigingen waar Al kennissen had. Buiten de kennissenkring om was er uiteindelijk weinig belangstelling meer. Het gezelschap werd wegens gebrek aan belangstelling opgeheven en Al begon in z’n vrije tijd een kindertheater. Daaraan had Krotekoker part noch deel. Hij schreef er niets voor en speelde ook niet mee toen de tape moest worden gemaakt met de liedjes uit het programma. De productie liep een paar jaar en stopte toen. Al had het te druk met z’n dagelijks werk en werd een drukbezet huisvader die elke week een uurtje ging tennissen. Hij werd een keurige salonsocialist. Of het manuscript voor het kinderboek ooit nog uit de map is gekomen weet Krotekoker niet.

En Krotekoker zelf? Hij is wat ouder geworden en zijn kruin kaler en begint net als alle oudere mensen elke winter steeds meer naar het voorjaar te verlangen en wordt elk jaar banger dat de zomer niet meer terugkomt in Nederland, omdat het bij de evenaar veel lekkerder is. En dat het dus in Nederland altijd winter blijft en de dagen nooit meer langer zullen worden. Want juist op die stille zomeravonden als hij achter z’n huis buiten zat, en de stilte steeds hoorbaarder werd en er hier en daar nog een merel of een lijster zong of soms een pauw krijste, dacht Krotekoker nog wel eens na over z’n leven en op welk moment hij nu de afslag naar het succes had gemist. Of was hij die nu juist geruisloos en zonder dat hij het in de gaten had opgereden? Misschien was hij door de goeie God, de Opperbouwmeester van het heelal, Allah, Boeddha of hoe je hem ook maar noemen wilde wel voorbestemd voor zo’n lekker anoniem leventje. Op dat soort momenten was hij wel eens blij dat het met z’n hemelbestormingen niets was geworden. Hij genoot van z’n vrouw en kinderen evenveel; en van z’n huis niet te vergeten en was er gelukkig mee.

Honni soit qui mal y pense.