7
© Bert van Elk
I.
God krabde zich eens op het achterhoofd, hees Haar panty ter hoogte van Haar goddelijke knie met beide handen wat op en streek een denkbeeldige plooi in Haar rokje plat.
Ergens was het toch misgegaan met de mens, maar waar? Zo’n zwoeger als Krotekoker vormde – net als z=n vrienden overigens – geen uitzondering op de rest van de mensen in Woerden en Nederland, maar toch trok dat groepje steeds weer Haar aandacht. Hoe kwam het toch dat ze zo weinig gelukkig waren en zoveel tobden? Waarom maakten ze zich toch zo te sappel over het werk en hun toekomst terwijl ze toch simpelweg gelukkig konden zijn met alles dat ze hadden?
Misschien had Zij hen niet zoveel verstand moeten meegeven. De mens als parel op de schepping klonk wel leuk, maar bij een volgende genesis moesten de knapste mensen toch maar niet veel snuggerder worden dan de dieren. Maar aan de andere kant: nu had Ze tenminste een beetje aanspraak van die overleden mensen, want van al die steeds maar zingende en dienende engelen werd God zo af en toe compleet gestoord. En ja, om die aanspraak was Zij destijds ook aan die schepping begonnen.
God zuchtte diep. Ze was ook maar een god en van een verzetje hield Ze wel.
God stond op als een echte dame en schreed bevallig naar het raam van de hemel en keek neer op Nederland en Woerden in ‘t bijzonder. Ze glimlachte bij het zien van de stervorm van de oude stad en dacht met genoegen terug aan de tijd dat de Leidse poort nog aan het ene eind van de Voorstraat stond en de Utrechtse poort aan het andere.
‘t Gebrek aan kroegen in ‘t plaatsje verwonderde Haar. Ze begreep die protestanten, die hun hele leven maar zwoegden, serieus waren en weinig lachten, niet. Dat gevoel voor humor moest maar eens wat beter bij die weinig leutige typen worden ontwikkeld. Nee, de volgende keer zou Zij ‘t toch maar anders moeten doen. God had zich tenslotte niet zomaar zes dagen rot geschapen om daarna opgescheept te zitten met een stelletje zuurpruimen.
God greep de telefoon en bestelde bij de Engel van Dienst een kopje espresso. Een minuut later was de zijn broodvrouwe lovende en prijzende cherubs terug met een klein kopje koffie. Verdiept in Haar eigen gedachten doopte God het koffiekoekje van Lotus in het kopje en nam een hap van de slap geworden versnapering.
Nee, als Ze dan toch met een nieuwe schepping bezig was, zou Ze ook eens wat doen aan die steeds irritanter wordende agressiviteit van de mensheid. ‘t Was toch van de gekke dat de mensen elkaar om het minste geringste de hersens in timmerden. Even overwoog God het menselijk lichaam sterker te maken, zodat het minder snel onder slagen zou bezwijken, maar verwierp het plan eigenlijk onmiddellijk weer, omdat het niets oploste. Als God toch aan het sleutelen was, moest Ze ook direct maar wat doen aan de vruchtbaarheid van de mens. Als Zij die gemakshalve met de helft zou terugbrengen, vormde de overbevolking niet snel zo’n groot probleem. ‘t Zou bij de nieuwe schepping allemaal anders worden, maar God wist alleen nog niet precies hoe.
Er werd voorzichtig op de deur geklopt. ‘Binnen’ , riep God met onverwacht krachtige stem. Petrus kwam binnen met de post en legde die op Haar bureau neer. ‘Veel fanmail vanmorgen?’, vroeg Ze zonder om te kijken.
‘Niets meer dan anders’, antwoordde Petrus. ‘ ‘Weer ‘n gebed van ene bisschop Johannes Gijsen.’
God stond op en draaide zich om naar Haar eerste plaatsvervanger op aarde. Ze spreidde de armen enigszins en liet Ze langzaam langs het lichaam naar beneden zakken. ‘En…?, zei Ze hoopvol. ‘Wat vind je ervan?’
‘Keurig zwart rokje en een fraai zuurstok-roze jasje’, complimenteerde Petrus. ‘Past wonderwel goed bij elkaar.’
‘In de uitverkoop voor de halve prijs. Goed hè. ‘t Was wel even zoeken, maar als je even uitkijkt, kan je veel geld uitsparen… Nou effe wat anders. ‘k Zit na te denken over een andere schepping. Ik geloof dat ik het dan toch over een andere boeg moet gaan gooien.’
‘Hoezo?, vroeg Petrus verrast. ‘U vindt uw huidige schepping wat minder geslaagd?’
‘Ach ja, er gaat er wel eens een de mist in. Nee, onzin natuurlijk’, grapte God. ‘De conclusie “minder geslaagd” vind ik wat kort door de bocht.’ Ze nam een slok koffie. ‘ Laten we het erop houden dat ik er nu wat anders naar kijk dan vroeger. ‘t Is, als ik er zo op terugkijk gewoon een nuttige voorstudie geweest voor de volgende schepping. Niet meer, niet minder. Of zouden we nog een tijdje moeten wachten? ‘t Is natuurlijk wel een radicale stap zo’n nieuwe schepping.’
‘Ja, er is altijd wel het een en ander af te dingen op een creatie’, reageerde Petrus diplomatiek. ‘Vraag het maar aan kunstenaars. Hun scheppingen zijn ook nooit af. Maarre… Wachten zou heel goed kunnen. Stel dat u doorzet, wilt U er dan al op korte termijn aan beginnen?’, wilde Petrus nieuwsgierig weten. ‘Dan moet ik snel voor voldoende materiaal zorgen.’
‘Kweenie. Ik denk na de zomervakantie. Dan heb ik nu nog even de tijd voor wat conceptueel denkwerk voordat we aansluitend het voorontwerp in de inspraak gooien. Wat denk je, zou de Centrale Ondernemingsraad overigens met een nieuwe schepping akkoord kunnen gaan?’ God ging in een fauteuil zitten en sloeg de benen over elkaar. ‘Een nieuwe schepping betekent wel overwerk. De vorige keer dachten we ook voor ‘t weekend klaar te zijn, maar moesten we de hele zaterdag nog doorwerken. ‘s Maandagsmorgens hing meteen de Christelijke Bond van Engelen aan de lijn.’
Gods rechterhak had Haar schoen verlaten. Ze bewoog Haar tenen en de hak van de schoen wapperde ritmisch heen en weer.
‘Zoek alvast eens uit hoe de bond er over denkt. Als je meer weet, geef je het maar door’, beval God. ‘Als ze moeilijk doen, kunnen we nog altijd een extra Hosanna in de onderhandelingen inbrengen. Met en beetje mazzel happen ze dan wel toe. Als ik zo’n nieuwe schepping goed wil aanpakken, zou ik eigenlijk een paar voorstudies moeten doen. Ik denk dat ik maar een paar werkbezoeken moet afleggen, ergens in een onopvallend plaatsje.’
Petrus trok onderzoekend z’n rechter ooghoek op bij het horen van de wilde plannen van zijn bazin. ‘U wilt naar Amsterdam?”, vroeg hij niet geheel vrij van ongeloof.
‘Nèèèh’, zei God en trok Haar neus op. ‘Ik wil niet naar die opgeblazen, protserige kikkers. Ik wil naar een doorsnee-stadje. Die opgewonden navelstaarders die zichzelf het centrum van de wereld vinden, kan ik met de beste wil van de wereld geen doorsnee-Nederlanders vinden. Er wonen nog altijd meer mensen buiten Amsterdam dan er binnen en dat vergeten ze nog wel eens. Ik denk dat ik nu een werkbezoek moet gaan afleggen, gewoon in een onopvallend doorsnee stadje als Woerden.
‘Ja, en dan?’, vroeg Petrus hoopvol. Hij verwachtte kennelijk een nadere motivering.
‘Woerden werd pas nog in Vrij Nederland afgekraakt als zo ongeveer de gemiddeldste gemeente in Nederland. Weet je wat, als ik daar drie dingen aantref, die nog de moeite waard zijn, wachten we nog effe we een nieuwe schepping. Gewoon drie dingen uit het dagelijkse leven die het leven aangenaam maken en waardoor je de lol erin houdt.’ God was even stil en dacht na. ‘Dat doe ik! Zeg, de groeten. Ik ga even een boodschap doen!’ Terwijl de deur in het slot viel, hoorde Ze nog net Petrus roepen dat de winkels mogelijk nog niet open waren.
II. Goddelijke interventie
God dwaalde door de binnenstad van Woerden. Ze wandelde, een klein tasje nonchalant over de schouder, de Havenstraat in zuidelijke richting in. Even voorbij de Grote Steeg bleef God staan. Ze rook de geur van het verse, bij bakkerij Van Leeuwen, gebakken brood en keek naar de grote kastanjeboom op de hoek van de Wilhelminaweg. Zo op een afstandje was het net of de takken van de boom die van de andere bomen aan de overkant van de straat raakten. In de koele ochtendlucht was vaag de gevel van de Nuts-kleuterschool te zien. Ze knipperde geïrriteerd met Haar ogen alsof er een stofje in zat en zag de kruising anno 1978.
Ze draaide zich om en liep door de grauwe en vervallen Grote Steeg naar de Wagenstraat. Café Walzicht, rechts, lag er in de verte verlaten bij en werd half aan het zicht onttrokken door een grote autobus van Van Rooyens Tours. Recht vooruit stond de Bonaventurakerk, die hoog boven alles uit torende, zonder op de stad en haar inwoners neer te kijken. De kleine pinakeltorentjes waren nog zichtbaar in de nevel die om de toren hing. Langzaam liep God maar naar de Rijnstraat. Besluiteloos stond Ze even op de hoek stil en zag hoe de rij auto’s voor de kruising bij het kasteel langzaam groeide. God stak over en liep langs de schoenenzaak van Groenendijk richting Kruisstraat. Bij de sigarenmagazijn De Vischbrug keek Ze even in de krantenbak en kocht de Woerdense Courant van donderdag 14 september 1978. Juliana was dus nog koningin, Jan Bos burgemeester in Woerden en ‘t Kruitvat stond nog aan de Singel bedacht Ze zich.
God keek snel even naar Haar uitmonstering en of die wel paste in het jaar waarin Ze verzeild was geraakt. Ze concludeerde dat het niet zo=n vaart liep met Haar kledij, want niemand op straat scheen Haar te zien staan. In de etalage van boekhandel Zuiderduyn controleerde God even of Haar haar goed zat en liep daarna de Voorstraat in en duwde tegen de deur van tearoom De Kluis. God had geluk en kon aan het tafeltje gaan zitten dat altijd ‘t eerste bezet was: dat voor het enige raam dat de zaak rijk was en uitzicht bood op de Voorstraat. Ze dronk langzaam van Haar koffie en genoot van de zachte bittere smaak, terwijl Ze naar buiten keek en zag hoe Woerdenaren voor de grote etalages van Vanesse Mode bleven staan.
God vouwde de krant open. “Woerden blijft als kaasmarkt” luidde de kop van een artikel midden op de voorpagina. Ze schudde Haar wijze hoofd eens over dat belangwekkende nieuws en staarde wezenloos voor zich uit. Het artikel “Schoolverlaters zonder werk” bevatte God ook niet. Een tweede kop koffie, dit maal met appelgebak, bracht enige verbetering.
Ze keek door het raam naar buiten, zag de wandelende Woerdenaren en kon een tevreden glimlach niet onderdrukken. God begreep dat het kennelijk goed was. Over de rand van het kopje koffie merkte Ze ineens Krotekoker met z=n fotocamera en notitieblokje op. God glimlachte nog eens. Dit maal niet omdat Ze zag dat het goed was, maar meer meewarig. ‘Groen als gras, groen als gras’, neuriede Zij zachtjes als parodie op het kinderliedje.
God sloeg de voorpagina om en zag een jubelend stuk van Krotekokers hand over de kasteeltaptoe die ruim zeshonderd bezoekers had getrokken. Al bladerend kwam Ze in het tweede katern een paginagroot artikel van zijn hand tegen. “De marskramers van Brak zwerven door heel Nederland”, luidde de wervende kop.
Tussen twee slokken koffie door keek God even naar buiten en zag dat Krotekoker kwam terug geslenterd, samen met een onbekend meisje. Ze had lang krullend haar en droeg een spijkerbroek, een T-shirt en had roots aan Haar voeten. Krotekoker en het meisje gingen de gang naar de tearoom in en Krotekoker hield beleefd de dikke klapdeur voor haar open. Ze kozen het tafeltje uit pal achter dat van God.
Krotekoker blikte, toen hij eenmaal zat, naar buiten en had met de hem onbekende vrouw aan het tafeltje een tel oogcontact. Hij keek scherp naar God en groef in zijn geheugen, maar kon zich met geen mogelijkheid herinneren waar hij Haar van kende. God keek vriendelijk terug en werd ineens getroffen door een mateloze moeheid en redeloze rusteloosheid zich ooit van Krotekoker meester zouden maken, voortkomend uit een nergens op gebaseerde melancholie.
‘Koffie, Andrea?’, vroeg Krotekoker aan het meisje tegenover hem aan het tafeltje. Ze knikte. ‘Bevalt het bij de krant?’, opende ze het gesprek. God spitste de oren en boog iets naar voren om het gesprek te kunnen volgen. Ze steunde met beide ellebogen op het tafelblad en hield de twee van achter Haar koffiekopje in de gaten.
‘Jawel hoor’, reageerde Krotekoker met in zijn stem iets van wrevel, omdat hij het verhaal reeds tientallen keren had moeten vertellen aan mensen, sinds zijn aantreden bij de krant een jaartje geleden. ‘Ik schrijf stukjes voor de krant. Daarnaast maak ik ook veel foto’s. Als het meezit zelfs wel negentig procent. Wat betreft die artikeltjes maakt het niet uit wat voor onderwerp, ik moet ze allemaal maken. Raadsvergaderingen, commissievergaderingen, interviews of correspondentencopij, ik brouw er wel iets van.’
Daarna vroeg Andrea hem iets te vertellen over het voorbereiden van de krant, iets wat aan Krotekoker ook al vaak door anderen was gevraagd, maar om de een of andere reden deerde het hem niet. God genoot van Krotekokers enthousiasme, maar schaamde zich tegelijkertijd een beetje omdat het afluisteren van iemand niet netjes was. Krotekoker vertelde Andrea van alles. Zelfs dat hij bij tijd en wijle gedichten maakte – waarover hij overigens niet zo te spreken was – en alles wat zijn leven in het verleden duidelijk had beïnvloed.
‘Wat doe je in het weekend zoal ?’, wilde God aan Krotekoker vragen, maar Ze hield zich nog net in, want Ze mocht zich natuurlijk niet met het gesprek bemoeien. Daarom liet Ze Andrea maar de vraag stellen.
‘Tussen haakjes, had je appelgebak bij je koffie gewild?’, vroeg Krotekoker voordat hij de vraag beantwoordde. Als een volleerde kroegtijger trok hij de aandacht van het meisje achter de bar en wees nadrukkelijk naar de koeling met gebak. Hij stak twee vingers in de lucht en sprak het getal twee duidelijk uit zonder geluid te maken. ‘In ‘t weekend werk ik nog wel eens om tenminste iets te doen te hebben en niet doelloos door de Voorstraat te hoeven te slenteren. Soms kan ik op de zaterdagavond naar het theater Het Loepje gaan om de voorstelling te recenseren. En er komen vaak best aardige artiesten zoals Caro van Eyck en Drs. P. Jammer dat er maar zo weinig mensen komen.’
God kreeg ineens zin eens aan Krotekoker te vragen hoe hij zijn zondag invulde en of het wel zo=n feestdag voor hem was, als het eigenlijk zou moeten zijn. Ze had het vermoeden dat dat niet het geval was.
Krotekoker reageerde zonder dat de vraag aan hem was gesteld. ‘Zondagmorgens sta ik om half negen op om naar de kerk te gaan. Meestal zit er dan wel een kennis van me waarmee ik kan kletsen en snoep mee kan uitwisselen. Twee rollen eet ik in een uur wel op.’
‘Luister je wel eens naar wat er wordt gezegd?=, vroeg Andrea.
‘Nee, ik kom er nu zoveel jaren dat ik de hele liturgie uit m=n hoofd ken en meeprevel. Een half uur luisteren naar de dominee kan ik niet. Steeds dat gezeur over schuld en schuldbesef. Het interesseert me maar half, weet je. Pas hadden we het met een aantal vrienden daarover en toen riep er een dat schuldbesef pas ontstaat als je het verschil weet tussen goed en kwaad. Door die kennis heb je na een bepaalde handeling een schuldgevoel of niet en eventueel behoefte hebt aan genade.’
God viel stil bij het horen van deze door en door Calvinistische redeneertrant. ‘Leren jullie dat in je kerk?’, vroeg Ze ongelovig via Andrea en schudde het hoofd. ‘Wat een gedoe!’
‘Ik kan het je nog sterker vertellen. Tot voor kort konden we bij de Gereformeerde Jongeren Vereniging waar ik nog wel eens kom ‘s avonds alleen maar koffie en thee drinken en geen frisdrank. Weet je waarom? De koffie en thee zijn gratis, maar voor de frisdrank moet worden betaald. En dat is handel. Handel is werk en dat mag niet op zondag. Zondag is een rustdag.’
Als Gods aanbiddelijk mond nog verder had open gekund van verbazing, was het ook gebeurd. Ze zei niets, schudde het hoofd, schoof Haar stoel naar achteren en sloeg de benen over elkaar. Wat een haarkloverij. Zo had Ze de zondag niet bedoeld. God wilde er even over nadenken en staarde uit het raam.
‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’, vroeg Krotekoker enigszins beduusd, omdat ook Andrea’s mond open stond. ‘Wil je nog koffie?’
Andrea knikte langzaam ja.
‘Trek het je niet aan. Het is toch goed bedoeld zoals ze het hadden geregeld?’, hield hij haar voor.
‘Jawel, maarre…’
Krotekoker voelde zich om de een of andere reden wat onbehaaglijk. Hij voelde dat hij bij zijn gesprekspartner kennelijk een gevoelige snaar had geraakt. ‘Weet je, ik bestudeer ‘s nachts door een sterrenkijker de hemel nog wel eens. Van het kijken naar deze bolletjes, die zo hoog boven ons zweven, ga je beseffen hoe onvoorstelbaar groot het heelal is en wat voor onbetekenend onderdeel de aarde hiervan uitmaakt en vooral hoe betrekkelijk de rol van de mens in dit alles is. Hiervan heb ik voor het grootste gedeelte geleerd de betrekkelijkheid van veel dingen in te zien. Ik kan niet zeggen dat het kijken naar sterren mijn visie op de grootheid van de macht die ons bestuurd of gadeslaat, heeft veranderd. De een noemt hem Allah, een tweede God en een derde weer anders. Toen ik klein was, had ik ook zo mijn ideeën over God en op welke manier hij alles dat gebeurde overzag. In gedachten zag ik altijd een gedeelte van een zaal, waar een grote stenen stoel stond, een soort troon, waarop een oude man zat met een grote baard en grijs haar.’
God kon een licht gegrinnik niet onderdrukken.
Krotekoker ging onverstoorbaar verder. Hij zat op z=n praatstoel. ‘God droeg een ruim gewaad zoals ik dat kende van de tekeningen uit de kinderbijbel van Jetses en naast zijn troon stonden twee soldaten. God zat altijd een beet je voorover gebogen naar een aquarium te staren, het hoofd met de linkervuist ondersteunend. In het zwarte aquarium zweefden allemaal sterretjes en planeten. Tussen al die hemellichamen zweefde ook de aarde, onbetekenend door zijn grootte, maar belangrijk vanwege de snelheid waarmee er veranderingen op deze planeet optreden, die door de bewoners worden veroorzaakt. Dat beeld is me altijd bijgebleven. In principe weet ik nog steeds geen andere manier om de grootte van het heelal binnen de grenzen van het begrijpelijke te houden. Afstanden uitgedrukt in lichtjaren zeggen mij niets, net zomin als afstanden uitgedrukt in miljoenen kilometers.’
‘Geloof je nog in God?’, vroeg God met een stalen gezicht. Ze wilde zeggen “in mij”, maar kon zichzelf nog net corrigeren.
‘Het is bij mij zo dat ik soms voor de volle honderd procent achter het geloof sta, maar de momenten dat ik het net zo lief overboord zou zetten, zijn ook legio. Het geloof is een moeilijke zaak. Het kan een prima gevoel zijn te weten, dat alles dat je doet volkomen in overeenstemming is te brengen met je geweten en dat je alles ook op die ideologische grondslag kan verantwoorden. Ik ben eerlijk als ik zeg, dat de godsdienstige opvoeding van mijn ouders een flink stempel op mijn doen en laten heeft gezet, maar dat ik er geen seconde van zou willen missen. Regelmatig is het in de praktijk voorgekomen, dat ik kennissen en vrienden heb kunnen helpen op grond van mijn eigen geloofservaringen en geloofsovertuiging.’
‘Ik moet er maar eens vandoor gaan’, dacht God bij zichzelf. Ze schreef in Haar agenda een grote Romeinse I met “gesprek met Krotekoker” erbij, deed Haar agenda in Haar tas en stond op. Ze streek bij het opstaan wat gebakkruimels van Haar rokje af en liep langzaam naar buiten. Krotekoker keek bewonderend naar het figuur van de vrouw aan het andere tafeltje die opstond.
‘Zullen we gaan?’, vroeg Krotekoker aan zijn gezellin. Hij pakte alvast z’n camera en hing die op z’n linker schouder. ‘Ik betaal wel.’ Samen met Andrea liep hij naar buiten.
‘Leuk je gesproken te hebben’, zei ze bij de buitendeur en gaf ‘m een hand. Toen draaide ze zich om en liep weg en sloeg na enkele tientallen meters rechtsaf de Fransesteeg in.
Krotekoker keek om zich heen. God was in geen velden of wegen meer te zien.
III.
Het was duidelijk zondag. Het was doodstil in de hele stad en af en toe haalde God, die op de Boerendijk liep in de richting van de Kwakel-brug een paar wandelaars in. Veelal oudere echtparen die gearmd een ommetje maakten. De zon scheen en het was warm voor de tijd van het jaar.
Uit een nieuw pand, bestaande uit twee met elkaar verbonden vierkanten, klonk luide muziek. Er was een jongerensociëteit, Het Kruitvat, ondergebracht. Druk was het er niet, want veel fietsen stonden er niet buiten. Woerden was onwezenlijk stil, zelfs voor een zondag dacht Ze bij zichzelf. ‘Ze zijn hier allemaal ingeslapen’, mompelde God op het moment, dat Ze het trapje afliep naar de parkeerplaats van het grote grasveld dat iedereen kende als de Badkuip. ‘Een diepe lethargische slaap.’
God liep met Haar fiets aan de hand het hoogje op en zette Haar tweewieler vlak bij de openslaande deuren tegen de bakstenen muur van de grote barruimte. Haar jas liet Ze opgevouwen onder de snelbinders zitten. God stapte zaal binnen en zag enkele figuren aan de bar zitten. ‘Koffie graag’, zei Ze en sprong behendig op een hoge kruk. ‘Waar is het toilet’, vroeg God aan Arjan van Belle die op dat moment achter de bar stond.
‘In de gang’ zei hij met het witte koffielepeltje in z’n linker mondhoek en gaf een knik in de richting dan een deur.
God stond op en liep de gang op. In het toilet keek Ze in de spiegel even of Haar uiterlijk niet al te veel uit de toon viel. Het korte zwarte haar in een staartje, wit T-shirt met lange mouwen, spijkerbroek en gymschoentjes. God knikte tevreden en vergewiste zich er in Haar agenda nog even van of het wel echt 1980 was. 1978 of 1980 maakte voor Haar niets uit, Zij maakte de overstap van de ene datum naar de andere zo. Ze wist dat er binnen in ‘t Kruitvat over Haar werd gepraat zoals er over elke nieuwe bezoeker werd gesproken.
Jim Voges liep op Haar af toen Ze van het toilet terugkwam en stelde zich voor. ‘Jim Voges, net-nog-voorzitter-hier. Nieuw?’, vroeg hij God.
‘Nee, maar ‘t is wel een tijdje geleden’, zei Ze. ‘Ik was in de buurt en wilde wel eens hier kijken. Maar hoezo net nog? Bestuurswisseling?’
Jim knikte en keek langs Haar heen, Arjen aan. Die trok z’n gezicht in een ik-heb-geen-idee-wie-het-is-grimas en schudde nauwelijks zichtbaar zijn hoofd. Ook hij kon zich niet echt herinneren dat hij Haar eerder had gezien, hoewel Zij hem vaag bekend voor kwam.
‘Ik ben een tijdje weg geweest uit Woerden. Maar ‘t is nog altijd bruisend hier in de stad op zondag. Zit nog steeds alles potdicht?’, vroeg God cynisch.
‘Op een paar cafeetjes na wel’, mengde Krotekoker zich in het gesprek. ‘Maar wat kan je nu in een stad als deze verwachten als de gemeenteraad al jaren tegen de openstelling op zondag van de bloemenstal bij het station is.’ Krotekoker liep naar de disco en zette The Snow Goose van de dubbel-lp Camel Live op. ‘Wat kan je verwachten in een stad waar het gemeentebestuur een van de monumentaalste panden uit de binnenstad, het Franciscaner klooster aan de Wilhelminaweg, wil laten slopen’, brulde hij hoofdschuddend van achter de mengtafel.
‘Is hij altijd zo?’, wilde God van Jim en Arjen weten.
Jim grinnikte. ‘Welnee, maar je trapt ‘m precies op z’n ziel met dat onderwerp. Het zijn stokpaardjes van hem. Let maar op. Zo meteen begint hij ook nog over het opnieuw opengraven van de Oude Rijn in het centrum.’
‘Maar wat kan je verwachten van een gemeentebestuur dat de mond vol heeft over het historische centrum van de stad en in zwijm ligt bij het zien van de foto’s van de bruggetjes over de Rijn, maar te belabberd is om serieus te onderzoeken of de Rijn weer opengegraven kan worden.’
Jim zei niets en lachte slechts geluidloos.
God zat ontspannen op Haar rode barkruk en wapperde met Haar benen. Haar onderarmen rustten op Haar bovenbenen en Haar gevouwen handen hield Ze tussen Haar knieën. ‘Vinden jullie het ook zo saai hier’, vroeg Ze aan Jim en Arjen.
‘Rustig je gang gaan’, vond Arjen, ‘en niet al te veel vertellen wat je doet. Dan kan je vrijwel ongestoord je gang gaan.’
‘Ik ga binnenkort in Den Haag wonen, dus ik maak me nergens zorgen meer om’, verklaarde Jim schouderophalend. ‘En jij?’
‘Ik?’, herhaalde God. Ze had de vraag niet verwacht. ‘Ik weet niet. Ik ben het hier een beetje ontgroeid, denk ik als ik het zo hoor.’ God keek om zich heen en nam de ruimte in zich op. ‘Bevalt het nieuwe pand?’ vroeg Ze toen. Krotekoker tuitte de lippen en antwoordde diplomatiek dat het nog even wennen was.
Iets verderop aan de bar zat een magere bleke jongen met een zwarte broek en een zwart halflang conduroy jasje aan. Zijn wangen waren ingevallen en hij had een enorme woeste krullenbos. Tegen twee meisjes, waarvan er een naast hem aan de bar zat en een achter de bar stond, hield hij een heel betoog over het lot van de wereld. ‘t Klonk allemaal nogal zwartgallig. De wereld stond er niet best voor, hoewel de techniek voortschreed, doceerde hij tussen twee teugen bier door. De mensheid zou langzaam stikken en aan alles gebrek krijgen en uiteindelijke smoren in zijn eigen vuil. Dat het er nog redelijk uitzag op de aarde was maar schijn. Op termijn moesten we ons heil ergens anders in het heelal zoeken. Ruimtestations bouwen en daar gaan wonen. Maar, zo betoogde hij opnieuw tussen twee slokken door, er was een teken waaraan we konden zien dat het echt tijd werd om te vertrekken: als de grote oliemaatschappijen massaal in de ruimtevaart zouden gaan investeren! De dames, die af en toe nipten van hun biertje knikten bewonderend voor zoveel visie. De mensheid moest het anders doen, wisten ze nu ook. Zoniet dan zou het verkeerd aflopen met de wereld.
God zuchtte bij het horen van zoveel wijsheden en staarde duf voor zich uit. Ze had zin in friet, realiseerde Ze zich en zou straks maar een shoarma-schotel gaan halen in de Rijnstraat.
Jim Voges stond schuin achter God en keek naar Haar over de rand van zijn bierglas. Zijn ogen gingen naar de sluiting van Haar BH en hij zag hoe de elastische stof, precies zichtbaar onder Haar tuitje, een extra ronding in Haar lichaam veroorzaakte ter hoogte van Haar schouderblad. Opeens viel het God op dat niet meer Camel, maar Allan Parsons uit de speakers kwam en onwillekeurig zong Ze zacht mee. “…and the game never ends if youre whole world depends on the turn of a friendly card”. Ineens legde Ze de link met het leven in Woerden. ‘Ze snappen er niets van die serieuze, calvinistische mensen, hoewel ze het zo goed bedoelen. Je moet niet stil zitten en wachten tot je, zogenaamd uit Mijn Naam, iets goeds overkomt, of je nu gelooft of niet. Niks wachten en dankbaar zijn voor wat je toegeworpen krijgt. Maar je moet er zelf aan werken en er wat moois van maken. Grijp je kansen en neem het heft in eigen handen’, prevelde Ze. ‘….en je ontlast mij er meteen ook mee, want ik heb wel meer aan m’n hoofd.’ Ze grinnikte zachtjes.
‘Zei je wat?’, vroeg Jim God. Ze schudde Haar hoofd. ‘Niks bijzonders. Alleen dat ik straks wat te eten ga halen.’
“Kom vanavond terug’, nodigde Voges Haar uit. ‘Dan is er een discussie-avond over de maakbaarheid van de samenleving. We hebben wat politieke partijen uitgenodigd, maar ik weet niet of er veel mensen op afkomen.’
God knikte, betaalde Haar vertering en verliet de sociëteit. Via de Prinsenlaan, Singel en Westdam reed Ze op Haar zwarte opoefiets naar de shoarmazaak. Ze bestelde de grootste schotel en een glas melk en ging in de bovenzaal bij het raam zitten. Ze keek door de kleine ruitjes naar buiten naar de mensen die naar de Bonaventurakerk gingen of beneden in het restaurant een maaltijd ophaalden.
God wilde net een eerste hap nemen toen Petrus de trap opkwam en zonder goedkeuring te vragen bij Haar aanschoof. De ober die achter het kleine barretje stond, wilde al op Petrus afkomen om de bestelling op te nemen, maar bleef staan toen Gods tafelgenoot met een handgebaar aangaf ook zo’n schotel te willen hebben.
‘Ik had er al zo’n idee van dat ik U hier zou aantreffen’, zei Petrus. ‘Hoe bevalt het in Woerden? Al op goede ideeën gekomen voor de nieuwe schepping tijdens uw werkbezoek?’
God bromde wat onverstaanbaars omdat Ze net een hap shoarma naar binnen werkte. ‘Jawééél’, zei Ze enigszins verveeld, ondertussen Haar mond afvegend met het bordeau-rode papieren servetje. ‘Een ding wordt me zo langzamerhand wel duidelijk. Deze wereld gaat nog eens ten onder aan zijn eigen serieusheid. Er wordt te weinig gelachen. Noteer dat maar als een minpunt voor deze schepping. En voor de rest… Nou ja, laat nog maar even zitten.’ God legde het bestek keurig op het bord neer sloeg in een keer het glas melk achterover. Achter het papieren servetje, dat Ze heel netjes voor Haar mond hield liet Ze een klein boertje. ‘Weet je, ik heb de mens op aarde gezet als een subtropische soort. Dat betekent dat ze het op deze geografische hoogte alleen uithouden met bijverwarming in de winter. Dat vervuilt nogal. Bovendien vermenigvuldigen ze zich redelijke rap en plegen een flinke aanslag op de rest van mijn werk. Misschien is dat nog een punt, maar daar praten we nog wel over. Ik ga zo nog even terug naar het Kruitvat om een discussie-avond bij te wonen. Misschien levert dat nog stof tot nadenken op. Ajuus, ik zie je straks wel weer.’
God stond op, slingerde nonchalant het tasje over Haar schouder en liep naar de trap naar beneden. ‘Hij rekent af’, zei Ze met een hoofdknik richting Petrus tegen de ober en liep zonder om te kijken de trap af naar buiten.
Jim Voges had niet teveel gezegd over de belangstelling. Ze waren welgeteld met vijftien personen in de grote ruimte, inclusief de gasten. Iedereen zat in een kring op de grote roze geschilderde banken die in de hoek van de zaal stonden. Een bebaard jongmens hield een gloedvol betoog over hoe de samenleving was geworden tot wat hij nu was en hoe deze bijgestuurd kon worden en de arbeiders – als het socialisme eenmaal had gezegevierd – in een hemel op aarde terecht kwamen. God vond, toen Ze ‘m een tijdje had aangehoord, dat hij wel wat op Karl Marx leek, de man die op de poster stond waaronder de baardaap zo zat te oreren.
Daarna hield een opgewekt en bebrild type, met een kortgeknipt koppie, een verhaal over christelijke normen en waarden en de bijbel als richtsnoer voor het handelen. God hoorde zijn gebabbel vriendelijk-welwillend aan. ‘Mooi gezegd’, dacht Ze bij zichzelf toen hij uitgesproken was. Daarna volgde nog een besnorde man van middelbare leeftijd met een blauw colbert en een blauw-rode stropdas, die pleitte voor het vrije handelen van de mens en een overheid die zich nergens mee moest bemoeien.
Daarna was het pauze en mocht er koffie worden gedronken. Baardmans en Blauwe Blazer stonden bij elkaar en hadden weinig aanspraak. Het christelijk jongmens, die dominee bleek te zijn want hij werd zo aangesproken, drong zich quasi-populair tussen een groepje bezoekers en nam direct het gesprek over. ‘En, waarop zouden jullie stemmen, als er nu verkiezingen zouden worden gehouden?’ Als reactie volgde wat vaag gemompel. ‘Toch wel op een christelijke partij hoop ik?’
Toen er nog geen volmondig ja kwam van de Kruitvatbezoekers, leek het ineens wel zondagmorgen half tien: de wekelijkse eredienst. De bezoekers waren zondaars als zij zich niet volmondig uitspraken voor de christelijke politiek, want ‘wie niet voor Mij is, is tegen Mij”, oreerde het jongmens. Het leven en werken hier moest gericht zijn op het hiernamaals, het eeuwige leven. Leven was lijden onder door God gegeven omstandigheden, maar wat de mensheid hier niet zou ontvangen, kreeg men na de dood in de hemel wel door Gods genade.
God zat aan de bar en keek boos. Naarmate de brilman langer aan het woord was, keek Zij bozer. Toen hij ook nog beweerde dat wie niet tot inkeer kwam, in de hel zou eindigen, werd het Haar teveel.
‘Je bent gek’, riep God geïrriteerd en vol overtuiging uit. ‘Geleuter! Hoe kom je erbij dat lijden hier op aarde nodig is om straks de hemel in te kunnen en dat je je aardse last moet dragen. Dat is verzonnen door masochisten die niet in staat zijn hun eigen situatie te verbeteren of juist wilden voorkomen dat anderen het beter kregen dan zij. Geloof me, de mens zit zo in elkaar dat hij maar een paar zaken nodig heeft om gelukkig te zijn: genoeg te eten, iemand om van te houden, een dak boven zijn hoofd en als het even kan ook nog werk. En daarbij maakt de volgorde niet uit. Heb je daar wel eens over nagedacht?’
De brilman staarde Haar geschokt aan en werd rood.
‘Hoe haalt u het in uw hersens. Zeker theologie gestudeerd! Man, dat is zo ongeveer de verdorvenste wetenschap van allemaal. Door die haarkloverij van jouw soort en het verdoemen van degenen die anders dachten, zijn de afgelopen eeuwen krankzinnige aantallen mensen gestorven. En waarom? Omdat figuren zoals jij dachten dat ze het alleenrecht hadden op de waarheid. Vent, ga je schamen!’
De dominee hapte naar adem. ‘Jij duivelin, nee, jij atheïst. Hoe durf je.’
‘Toegegeven dominee’, zei Krotekoker met een hem onbekende moed. ‘Er valt wat voor Haar betoog te zeggen. Toch?’
‘Tegen zoveel duivels fenijn kan ik niet op’, zei de dominee en dronk woedend op de hoek van de bar zijn koffie op. ‘Hierover zullen we het in de kerkeraad nog hebben. Dit heeft consequenties. Reken daar maar op!’
Krotekoker dacht na over wat het onbekende meisje naast hem had gezegd. ‘Misschien heb je gelijk’, zei hij tegen Haar en hield over Haar schouder de nog altijd pruttelende dominee in de gaten. ‘Maar hoe zit het dan met het moeten dienen van God? Dat moet toch om in de hemel te komen? Zo is het tenminste altijd aan ons geleerd.’
God haalde diep adem en wilde antwoorden, maar nam eerst een slok van de jus d’orange die voor Haar stond. ‘Werk nou maar aan die vier punten die ik je noemde, dan doe je Onze Lieve Heer al een groot plezier. En stel je van de hemel nou ook niet al te veel voor. Als je je hier niet kunt amuseren – en d’r gebeurt nogal wat op aarde – dan verveel je je in de hemel helemaal kapot. Eeuwig hetzelfde doen is dodelijk saai.’
Krotekoker, die zich erover verbaasde dat hij zomaar de uitlatingen van dit onbekende meisje accepteerde, knikte. Hij hield niet van psalmen zingen en het vooruitzicht dat hij dat voor eeuwig zou moeten doen als hij in de hemel kwam, trok hem niet echt.
God liet zich van Haar kruk glijden en pakte Haar spullen om te vertrekken.
‘Ga je al’, vroeg Jim. ‘Ik wilde net aan het tweede deel van de avond beginnen.’
‘Ik denk niet dat de dominee mijn aanwezigheid nog erg op prijs stelt’, glimlachte Ze vermoeid.
‘Joh, trek het je niet aan’, vergoelijkte Jim het gedrag van de aangebrande zieleherder. ‘Doe net als de rest hier. Het ene oor in en het andere uit en als je gaat stemmen, kies je gewoon de partij die jij wil.’
‘Vind je dat niet hypocriet?’, vroeg God. ‘Je bent toch van christelijke huize?’
‘Tuurlijk niet, want de dominee verkondigt ook maar een mening. Dat zei je net zelf. Zijn mening voor elke andere. En als je het theologisch zou willen onderbouwen: geloof niet in predestinatie zoals je ouders. Je bent zelf verantwoordelijk voor wat je doet en voor je keuzes. Je moet niets klakkeloos aannemen en accepteren omdat iemand anders het zegt.’
‘Klopt’, onderbrak Krotekoker Jim’s betoog. ‘”Onderzoekt en behoud het goede”, zegt mijn moeder altijd.’
God hing Haar jasje weer over de kruk en ging erop zitten. ‘Doe mij dan nog maar een jus.’
Terwijl de avond voortkroop, bleef Zij lekker aan de bar zitten, met een arm nonchalant op de bar leunend en het ene been over het andere geslagen. Ze zei niets meer, maar had een tevreden gezichtsuitdrukking. ‘t Zou wel goed komen met die Woerdense jeugd. Ze pakte Haar agenda en schreef bij de juiste datum een grote Romeinse II met daarachter “Discussie-avond”.
IV.
Het was lekker warm. Zo rond de 25 graden en God stapte de winkel van Jamin binnen in de Voorstraat. Aangetrokken door de zoete geur liep Ze langzaam langs de schappen koekjes en chocolade totdat Ze bij de grote diepvriezer bij de kassa uitkwam. Na enig nadenken koos God voor de beroemde dubbellikker met twee wafeltjes. Buiten verwijderde ze behendig het papier en legde wonder boven wonder zonder vieze vingers te krijgen de wafeltjes op het ijs. Ze had net een eerste ferme lik genomen toen Ze op Haar rechterschouder werd getikt en Krotekoker naast haar stond.
‘Likkie?’ bood ze spontaan aan.
Krotekoker schudde zijn hoofd. ‘Ik haal er zelf wel een’, zei hij en hing zonder om goedkeuring te vragen aan God zijn Nikon-camera op Haar hals. ‘Hou effe vast.’
Twee minuten later was hij weer buiten met een groot ijsje.
‘Moet je niet werken?’, vroeg God, terwijl Ze hem het fototoestel weer teruggaf.
‘Geen zin. Daarom doe ik maar iets dat ik helemaal alleen moet doen: foto’s maken voor de komende krant.’
Ze liepen even zwijgend naast elkaar verder de winkelstraat in, likkend aan het ijsje.
‘Is er wat?’ vroeg God, terwijl ze met Haar hoofd een beetje schuin naar Krotekoker keek.
Krotekoker bromde maar wat.
‘Vertel eens’
Krotekoker slikte een stukje ijs door en aarzelde hoe hij moest beginnen.
‘Luddevudu? vroeg God, bewust een modewoord gebruikend.
‘Wat heb ik een hekel aan die term’, zei Krotekoker geïrriteerd. ‘Wat is er mis met het woord liefdesverdriet?’
‘Nou, niks.’
‘Maar, als je ‘t zo graag wil weten: Ja. Trouwens hoe kom je erbij? Straal ik het soms uit?’
‘Nee, maar wat zou er anders kunnen zijn? ‘k Zie je zelden ongelukkig. Wie is het?’
‘Lamaar zitten. ‘k Moet nog werken. Hoi.’ Krotekoker wilde naast de kledingwinkel van Gerits de Gemene Buurtsteeg inschieten.
‘Hee, hier blijven. Doe nou niet zo flauw.’
Krotekoker vertraagde zijn pas en stopte ten slotte. Hij draaide zich om en keek God diep in de ogen toen ze voor hem stond.
‘Kom, we gaan wat drinken’, zei God. ‘Ik trakteer. Bar Aki?’
Krotekoker haalde z’n schouders op. ‘Nou goed dan’, zei hij. Arm in arm liepen ze de Voorstraat weer in.
In Bar Aki, aan het oostelijk einde van de winkelstraat, was het vroeg in de middag nog rustig. ‘Gerard’, riep Krotekoker als begroeting naar de man achter de bar en stak zijn hand op. ‘Twee jus graag’. God en Krotekoker gingen voor in de ruimte zitten, op het verhoogde deel met uitzicht op de Voorstraat door de ronde ramen.
‘Nou, brandt los’, zei God, plantte haar ellebogen op tafel, vouwde de ene hand over de andere en liet haar kin rusten op de bovenkant van haar linkerhand.
Krotekoker wachtte even tot de glazen op tafel stonden en Gerard zich weer discreet achter de bar had teruggetrokken. ‘Laat ook eigenlijk maar zitten’, bromde hij. ‘ ‘t Is het allemaal niet waard. Waarom zou ik het vertellen?’
‘Dat maken wij wel uit’, grapte God. ‘Nou wie is’t?’
‘Andrea. Maar dat wist je waarschijnlijk wel…’
‘Ikke? Welnee, ik had geen idee. ‘k Zweer het je. Hoe moet ik dat nou weten?’
‘Kweenie, maar ‘k had zo het idee. Ik heb om de een of andere reden gewoon het idee dat je dwars door me heen kunt kijken’, zei Krotekoker en hij staarde strak naar zijn glas.
‘Vertel nu hoe het zit.’
‘Ik ken haar al een aantal jaren. We hebben lang op dezelfde school gezeten en ook in ‘t Kruitvat kwamen we elkaar regelmatig tegen. Ik denk dat ik al een jaar of twee verliefd was, maar durfde het nooit tegen haar te zeggen. Ik had het lef niet haar mee uit te vragen naar de bios of zo. Waarom weet ik niet, maar ik durfde niet. Toen ik ging werken en zij op school bleef, verloor ik haar uit het oog. Op een gegeven moment had ik ook een vriendinnetje, maar een succes was het niet. Ik heb een maand of acht verkering gehad en het op een gegeven moment maar uitgemaakt, want er was niets meer aan… Toen kwam ik Andrea een paar maanden geleden weer tegen en ik was weer helemaal verkocht. Snap je dat? Ik zie haar een jaar niet en van het ene op het andere moment ga ik weer voor de bijl.’ Krotekoker schudde z’n hoofd en nam een slok van het oranje-gele sap.
‘Dat kan’, reageerde God neutraal. ‘Maar vanwaar dat liefdesverdriet?’
‘We hebben een keer de hele avond zitten praten in het Kruitvat. Ze had een spijkerbroek aan en een zwarte trui en op de nagel van haar linkerpink had ze een wit plekje. Een krankzinnig detail. Ik heb er niks aan, maar ik herinner het me wel en vraag niet waarom. We hadden die avond voor mijn gevoel echt contact en ook die week erop en die daarna. Ik keek steeds naar het weekend uit, weet je. Ik wilde haar eigenlijk vanaf die eerste ontmoeting al weer een keer vragen mee te gaan naar de bioscoop, maar ik deed het niet. Stom hè. Een paar weken geleden reden we zaterdagnacht om half twee door de Rijnstraat, want ik fietste een stukje mee naar haar huis en toen durfde ik het te vragen. “Zullen we van de week ‘s avonds een keer naar de bioscoop gaan?” vraag ik aan haar. Ik voelde de zweetdruppels langs m’n lichaam naar beneden glijden, zo benauwd had ik het. Ze kijkt me en moment wezenloos aan van onder haar lange pony. “Hoe bedoel je”, zegt ze alleen maar. Ik wist niet hoe snel ik “Geintje” tegen haar moest roepen. “Geintje, vergeet maar. Komt niet over”, zeg ik. Dat was het einde van mijn poging. Weet je dat ik ‘s nachts nauwelijks kon slapen? Om de anderen in huis niet wakker te maken heb ik een lp opgezet en de versterker uitgelaten. Toch kon ik de muziek horen. Het was muisstil in huis en ik heb in de vensterbank gezeten, het raam open. Geloof het of niet, maar het was een LP van Louis van Dijk, “The best of” dacht ik, met A wither shade of pale erop. Prachtig gespeeld. Voorop staat hij voor een schilderij met een sigaret in z’n hand een lullig jaren zestig sjaaltje om z’n nek en een zonnebril op. Waarom onthou je in ‘s hemelsnaam zulke zinloze details?’
God haalde haar schouders op. ‘En toen?’, vroeg ze.
‘Ik heb niet tegen haar gezegd dat ik verliefd op haar ben. Dat doe ik ook niet. Tegen Jim heb ik ook nooit verteld dat ik verliefd ben op Andrea. Hij weet het ook niet. Een week of wat na die zaterdagnacht begreep ik dat ze verliefd was op Jim. En ik? Ik was een goede vriend. Niet meer. Klinkt bekend hè?’
‘Da’s pijnlijk’, gaf God toe. ‘Klote zelfs. Nog een jus-tje?’
Krotekoker knikte en keek strak naar buiten naar de doodsaaie bruine stalen voorgevel van de Algemene Bank Nederland. Hij zuchtte. ‘Weet je, als ik Jim nou een lul vond, had ik reden om kwaad te zijn, maar ik kan het zo goed met hem vinden. ‘t Is een hele goede vriend van me. Ik baal er zo van!’
‘En nu?’, vroeg God. ‘Wat doe je eraan?’
‘Ik heb tegen ze gezegd dat ik het hartstikke leuk voor ze vind, maar ‘k kan wel janken. Ik ben nog steeds verliefd op Andrea, maar het is zo zinloos. En als dat alles was… Twee weken terug wil Jim Andrea zaterdagavonds naar huis brengen en hij vraagt of ik de disco zolang van hem wil overnemen. Dat deed ik wel vaker, dus ik zeg ja. Ze gaan met z’n tweeën naar buiten en na een tijdje komt hij weer binnen met een vreemde blik in z’n ogen. Jim komt op me af en roept in m’n oor – de disco stond flink hard – : “Heb je condooms bij je? Geef me er een.” Ik heb nooit tegen hem gezegd dat ik ze wel eens bij me had, maar hij wist op de een of andere manier gewoon dat ik ze die avond bij me had. M’n maag trok samen en deed zeer. “Schiet op”, zegt-ie. “Andrea wacht op me.” Wat moest ik? Ik wilde geen nee zeggen, want dat zou hij ook niet hebben gedaan… denk ik.’
God’s mond was een beetje opengezakt en wist zich niet goed raad. Ze nam een slok. ‘En toen?’
‘Toen? Met m’n laatste restje zelfbeheersing zeg ik bij wijze van grap: “Wil je m’n autosleutels ook nog lenen, want dan liggen jullie beschermd.” Zegt hij: “Da’s geschikt van je” en gaat er met de sleutels vandoor.’ Krotekoker pakte zijn glas en goot in een keer de hele inhoud in zijn keel. ‘Ik heb met tranen in m’n ogen Get Ready van Rare Earth opgezet – dat nummer duurt een minuut of tien – en heb op het toilet zitten janken.’
God leek even te glimlachen.
‘Wat moest ik dan?’, reageerde Krotekoker bijna huilend van kwaadheid.
‘Heb je je autosleutels nog teruggehad?’ vroeg ze hem ontnuchterend.
‘Ja, maar dat stomme condoom God zij dank niet!’
Toen zakte God achterover in haar stoel en moest lachen. Onbedaarlijk lachen. Ze pakte een papieren zakdoekje uit haar tas en haar agenda. Eerst veegde ze de tranen uit haar ogen en aaide Krotekoker nog nahikkend over zijn schedel.
Krotekoker voelde zich op een vreemde manier opgelucht en liep naar achteren om een plas te doen. Toen hij uit zicht was, schreef een grote Romeinse III en “Krotekokers opoffering” in haar agenda. Ze floot mee met Breakfast in America van Supertramp toen hij weer terugkwam.
‘Gaat het weer?’, vroeg Ze moederlijk aan hem.
‘Jawel’, zei Krotekoker zuchtend. ‘Ik moet weer eens wat gaan doen. Maarre… vertel het alsjeblieft niet verder. Oké? Ben je zaterdag nog in het Kruitvat?’
‘Ik beloof niks, maar ik denk van wel. Hou je taai hè!’
Krotekoker hing z’n fototoestel over z’n linkerschouder, zwaaide nog eens kort en verdween achter het dikke bruine gordijn dat voor de uitgang hing. Nog geen vijf seconden daarna kwam zijn ronde kop weer achter het gordijn vandaan. Nog voor hij zijn mond kon opendoen reageerde God al. ‘Nee, hoeft niet. Ik betaal wel.’
‘Nou, bedankt dan. Doeg.’ en weg was hij.
God wees zwaaide naar de barman en wees op haar lege glas. Die pakte een nieuw glas en vulde het tot de rand toe met jus.
V.
Aan het eind van die middag wandelde God met het zonnetje in haar rug over de Oostdam richting het station. Bij café Victoria stak ze de Stationsweg over en ging binnen op een oude bruine stoel zitten aan het tafeltje achter het raam. Ze steunde met Haar ellebogen op de leuningen en staarde over het water van de Singel naar de gebouwen van het Magazijn. Ze wist nog steeds niet goed wat Ze met Woerden moest beginnen.
Bij de jongen met lang haar achter de bar bestelde Ze zonder er bij na te denken koffie. Toen hij dat Haar bracht, vroeg Ze automatisch ook om appelgebak met slagroom. Na het derde hapje, kwam Ze voor zichzelf tot de conclusie dat het leven in Woerden eigenlijk zo kwaad nog niet was, hoewel er veel op aan te merken viel. ‘De mensen die er wonen, zijn over het algemeen gelukkig en degenen die ongelukkig zijn gaan weg. Nee, ik denk niet dat ik de juiste persoon ben om hier iets te veranderen. Ik blaas een nmieuwe schepping voorlkopig af!’
De langharige ober, die wat dichterbij was gekomen omdat hij dacht dat hij Haar hoorde praten, keek Haar vragend aan.
‘Hoeveel krijg je van me?’, vroeg God.
‘Vier vijftig’, antwoordde de jongen. ‘Wilt u een bonnetje?’ Hij verwachtte dat deze dame, gelet op Haar uiterlijk, een vertegenwoordiger was. Zonder het antwoord af te wachten scheurde hij het velletje van het Heineken kladblokje af. Hij vouwde het dubbel en legde het op het schoteltje van het koffiekopje en draaide zich om. God graaide zonder na te denken in de zak van Haar jasje en schoof een handvol muntjes tussen het papier.
Ze zag hoe op het water van de Singel de grijze reinigingsboot van de gemeente met een grote zwarte metalen zeef voorop, aanlegde op het schiereiland bij het Magazijn. De stuurman in zijn blauwe overal en met zijn grijze pet op, pakte zijn fiets van het achterdek en zette die op het gras. Toen verdween hij met het rijwiel tussen de bomen.
God zag dat het goed was, pakte Haar tasje en liep naar buiten. Ze stak de stationsweg over naar het oudste stadspark van Woerden en koos voor het pad langs de Jaap Bijzerwetering en liep richting overweg. Ze passeerde een wandelaar met een hond. Toen de man, die Haar bewonderend had nagekeken, even zijn hoofd omdraaide naar de garage van Van der Poll aan de overkant van het water, stapte God snel het aardse leven uit en de hemel in.
Daar trok Ze Haar jasje uit, zette Haar pumps bij de centrale verwarming en schoof een paar badslippers aan Haar voeten. Ze pakte de Woerdense Courant die even daarvoor was verschenen en las op de voorpagina grinnikend het kleine berichtje dat een onbekende dame bij Café Victoria aan de Stationsstraat een kopje koffie met appelgebak had afgerekend met wat munten van puur goud uit een onbekend land. Ach ja.