‘n Goed gesprek

Bushalte bij station Woerden, 1978.

© Bert van Elk

‘k Kon wel dood wezen; wat voelde ik me beroerd. Langzaam werd het licht en ik voelde me opstijgen uit het donker. Het leek wel of ik een avond lang zwaar had gebeest. Ik was nat van het zweet en had verschrikkelijk dorst.

‘Je bent dood’, sprak een vriendelijke vrouwenstem nadrukkelijk. Tegenover mij zat een niet onaantrekkelijke dame. Geen stuk, maar wel een leuke meid met een mopsneusje. Ik schat zo begin dertig.

‘Hoi, ik ben God’, sprak ze.

‘Hallo’, groette ik neutraal terug. ‘Dus ik ben echt dood?’

‘Hartstikke’, zei ze.

Ik keek achterom en zag hoe onder mij mijn lichaam in de stationshal van Utrecht CS lag. Er stond een grote groep mensen omheen en naast mijn lichaam knielden in het wit geklede broeders met reanimatieapparatuur. Ze probeerden mij kennelijk weer tot leven te wekken.

‘Dood?’, vroeg ik nogmaals. ‘Waarom?’

‘Ach’, zei God. ‘Geen idee. Je hart begaf het. Mechanisch foutje geloof ik.’

Ik fronste mijn wenkbrauwen.

‘Ja, hoor eens, dat kan nu eenmaal gebeuren met die massaproductie van tegenwoordig’, zei ze een beetje narrig. ‘Vroeger maakte ik mensen per gros, nu met duizend tegelijk. Dan sta ik niet meer in voor de kwaliteit.’

Ik knikte begrijpend. Werkdruk was mij ook niet vreemd. ‘Lullig alleen dat je het hier liet gebeuren en niet toen ik thuis was. Nu heb ik geen afscheid kunnen nemen van mijn vrouw en de kinderen.’

‘Had gekund’, gaf God toe, ‘maar dat maakt het allemaal maar extra dramatisch. Nu zien ze je pas als je er keurig bij ligt. Bovendien… Waar maak je je nu nog zorgen om? Je laat ze goed verzorgd achter. Geen geldzorgen dankzij de verzekeringen.’

Ik was onder de indruk. God wist echt alles! ‘Maar ik vind het allemaal zo abrupt op deze manier. Nu heb ik niets meer tegen ze kunnen zeggen.’

‘Wat had je dan nog willen toedichten? Dat je van ze hield? Tussen haakjes: wil je koffie? Met melk en suiker? Oh nee, jij dronk altijd zwart.’

God pakte de telefoon naast zich, drukte op de zeven en wachtte even. ‘Ha Peet. Kun je twee koffie brengen. Ja, allebei zwart. Geef mij maar Decaf, da’s beter voor mijn hart.’ Ze hing op. ‘De koffie komt er aan hoor. Maar waar was ik nou? Oh ja, wat je wou zeggen.’

Voordat ze verder kon gaan, werd er op de deur geklopt en een slanke jongeman, moderne coup en een bril met zwart montuur kwam binnen. Hij gaf me een hand. ‘Petrus’, stelde hij zich voor. ‘Ik spreek je straks nog wel.’

‘Maar om de draad weer op te pakken…’, ging God verder, ‘Joh, ze weten dat je van ze hield. Waarom zou je het ze dan nog moeilijker maken met een zwanenzang? Afscheid nemen is niet leuk. Als het kort en zakelijk kan, moet je het doen.’

Ik tuitte mijn lippen en dacht na over wat ze had gezegd. Toen ik mijn mond opendeed om te reageren, was God me voor. ‘Ik weet wat je wil zeggen: “Ik kan niets meer voor haar en de kinderen doen. Ze moet het nu allemaal alleen opknappen en de kinderen gaan hun vader missen, maar hou effe in de gaten dat het niet jouw keuze was. Je bent er niet vrijwillig tussen uitgeknepen! Ga jezelf nu geen schuldcomplex aanpraten.’

‘t Was waar, maar ‘t zinde me niet wat God zei. Behoedzaam nam ik een slok koffie. ‘Jij weet alles hè?’

‘Ach, alles’, zei ze schouderophalend, ‘Dat gaat wel weer erg ver. De mensen beweren nogal veel over me. Maar ‘k weet wel wat ja…’

‘Hebben ze veel verdriet als ze het straks horen? Kun je er wat aan doen… Zodat ze het aankunnen, bedoel ik… Ik ben bang dat ik anders dat ik ga meehuilen bij de begrafenis.’ Alleen al bij de gedachte, begonnen de tranen te branden en m’n lippen te trillen.

”t Komt wel goed. Geloof me maar’, zei ze vriendelijk en gaf me een aai over m’n bol zoals moeders bij bedroefde kinderen doen. ‘Ik weet wat verdriet is.’

Een beetje verbaasd keek ik naar God op.

‘Wat denk je dat er door je heen gaat als je keer op keer wordt afgezeken door de mensheid? Je eigen kind wordt gemarteld, op een paar latten gespijkerd en vervolgens lek geprikt? Nee, mij hoef je over verdriet niets te vertellen.’

Mijn mondhoeken trilden. Ik was het ineens zo verschrikkelijk zat. De koffie smaakte niet meer. ‘k Rilde en vroeg aan God of de verwarming in de hemel een graadje hoger mocht. ‘Absoluut niet’, zei ze resoluut. ‘Dat heb ik ook onlangs eens een keer gedaan en vanaf dat moment schrijven de mensen kranten vol over het broeikas-effect. Je trekt maar een trui aan.’

‘k Zuchtte diep. ‘Ga even liggen’, zei God met een wat vermoeide glimlach. ‘Als je door die deur daar gaat, krijg je van Petrus wel een kamer met een bed.’

Ik stond op en liep naar de deur. Toen ik de knop al in de hand had riep God me wat achterna. ‘Zeg tegen ‘m dat hij een glas rode wijn voor me klaar zet en het bad laat vollopen. Even ontspannen voordat ik plat ga. ‘t Is morgen weer vroeg dag.’

 

021095