Pappa, ik ben zo moe

Rockanje autostrand, 1963

© Bert van Elk

I.

“Pappa, ik ben moe.”

“Kom maar jongen, kom maar hier lopen. Ik help je wel.”

“Pappa, ik wil niet meer. Ik moet vanalles doen van iedereen, maar ik wil uitrusten.”

“Kom maar.” Pappa legde zijn arm om mijn schouders en trok me tegen zich aan. “Wat is er jochie?”

Ik vocht tegen de tranen die zomaar ineens naar buiten werden geduwd. Eigenlijk wilde ik weer worden gedragen zoals vroeger. Op z’n arm en dan lekker met mijn hoofd op z’n schouder.

“Pappa, waarom wil iedereen wat van me? Waarom mag ik niet gewoon lekker spelen met mijn autootjes in het zand of achter buiten in de tuin met mijn vriendjes?”

Pappa glimlachte naar me.

“Het benauwt me af en toe zo. Dan moet ik weer dit, dan weer dat. Ik kom niet meer tot rust. Soms wou ik dat we weer met z’n allen op vakantie waren in Rockanje en dan lekker naar het strand gingen.”

Allerlei gedachten aan toen flitsten als schichten door mijn hoofd: hoe ik ‘s morgens als ik wakker werd, vanuit de slaapkamer de eeuwige vlam bij Europoort boven de bomen om het huis zag uitkomen. Hoe we overdag Oom Willem hielpen worteltjes te bossen op de tuinderij.

“En dan het strand. Ik kon uren door de duinen lopen, pap. Met een stuk hout dat ik meesleepte, trok ik een spoor in het zand. Dan kon ik niet verdwalen. We hadden altijd brood en drinken bij ons in grote tassen. Tussen de middag aten we het brood dat mamma had klaargemaakt. We dronken water uit gekleurde bekers die in elkaar pasten. De buitenste was lichtblauw en er zat wel een wit dekseltje op, maar desondanks zat er altijd zand in.”

Ik glimlachte. “Mijn boterham moest ik ook niet laten vallen, want dan zat hij helemaal onder het fijne zand.” In gedachten voelde ik het weer tussen mijn tanden knarsen. “Het water dat ik dronk, smaakte naar ijzer. Het kwam uit de waterpomp in de keuken. Dat Rotterdamse leidingwater vond ik niet lekker. Het was net chloor.”

“Ik weet het nog jongen. Door dat water wilde je gelijk al de eerste dag van de vakantie weer naar huis.” Pappa haalde een paar keer diep adem. Hij hijgde alsof het spreken hem moeite kostte. “Weet je nog dat we op het strand urenlang de horizon afzochten met die oude Duitse verrekijker van Oom Willem. Kijken naar de schepen die de Nieuwe Waterweg op voeren.”

“Die Duitse kijker, heb je mij wel eens verteld, die heeft oom Willem toch aan de oorlog overgehouden. Klopt dat?”

Pappa knikte.

“Ik weet nog dat ik een keer dacht dat ik Engeland had gezien.”

“Engeland?”

“Ja, jullie hadden mij verteld dat Engeland aan de overkant van de zee lag. Aan de andere kant van het strand bij de Tweede Slag lag land: Engeland. En ik kon het zien. Pas later heb ik begrepen dat het Goeree-Overflakkee was. Die gebouwen aan de overkant, dat was helemaal niet Londen. Het was gewoon Ouddorp”

Pappa glimlachte. Hij herinnerde zich steeds meer van die vakanties in de jaren zestig. “Ik ging altijd als we op vakantie waren met je naar de speelgoedzaak aan de Raadhuislaan in het dorp en dan mocht je een autootje uitzoeken. De laatste keer herinner ik me nog. Je liep maar rond in de winkel en kon niet kiezen. En uiteindelijk vond je hem: een vrachtauto waarmee personenauto’s naar de garages worden gebracht: een blauwe Bedford van Corgi Toys met een oranje oplegger. Wat was je er gek op.”

“Ik heb hem nog steeds, pap. Na zoveel jaren”, zei ik trots.

Pappa aaide over mijn bol. “Goed zo, jongen.”

“Weet je dat ik laatst ook nog terug vond? De dia’s die Thea ooit heeft gemaakt. De kleuren zijn wat vervaagd, maar ik zie het allemaal zo weer voor me. Ik ruik de geur weer van de keuken in het huis van oom Willem en het brood dat we bij de bakker op de Dorpsweg hadden gehaald. Gek hé, maar voor mijn gevoel was het altijd warm op vakantie. Onzin natuurlijk, maar het voelt wel zo. We liepen altijd naar het strand vanaf de tuinderij: eerst tussen de bomen door, dan in de volle zon. Duin op, duin af, door de natte duinvallei en dan om de grote bunker heen en de laatste hele hoge duinenrij op. En dan… de zee en het brede strand bij paal 11. In het water lag het restant van een Duitse bunker. Groot en zwart en met veel groene algen.” Ik zweeg. “Ik kan me nog wel herinneren dat ik in de grote schuur naast het huis van oom Willem op de schommel zat en vaag het ruisen van de regen hoorde. De geur van het natte donkere zand voor de schuur, de lucht van de benzine van de frees en voor de rest niets dan stilte. De schommel ging geruisloos heen en weer. Af en toe het geluid van de ijzeren deurklink als iemand de achterdeur van het huis opendeed en het schuiven van de klompen over de betonnen vloer.”

 

II.

Ik keek naar pappa. “Je fietste veel hé pap. Ook daar. We namen de fietsen altijd mee van huis. Ze gingen in de grote vrachtauto, die ons naar Rockanje bracht, mee. Er ging ook altijd een stapel boeken mee en dan zat je te lezen in de voorkamer van het huis. Op de kachel stond en opgezette kiekendief.”

“Je had het toch altijd wel naar je zin, daar in Rockanje. De eerste jaren raakte je als we weer thuis waren niet uitgepraat over al die nieuwe dingen die je daar deed. Je kon er uren spelen. Voor het huis onder de grote kastanjeboom stond en hele grote stapel veilingkistjes. Daar klom je vaak op en bouwde er een fort. En dan de lorrie waarop de kratten met geplukte bonen en tomaten stonden. Daar heb je veel mee gespeeld. Je kon er lekker mee rijden als hij niet in gebruik was. ‘t Is een wonder dat er nooit een ongeluk mee is gebeurd.”

“Ik duwde vaak samen met Nellie de lorrie een heel eind richting de grote schuur. Als we niet verder konden duwen, omdat het te zwaar was, sprongen we er gauw op en lieten de lorrie zijn vaart uitlopen naar beneden. Ik weet het niet zo goed meer pap. Was Nellie nu ouder of jonger dan ik?”

Pappa dacht na. “Geen idee. Het is al zo lang geleden. Volgens mij waren je moeder en je tante gelijk in verwachting. Nellie was je eerste vakantievriendinnetje hé?”

Ik knikte en dacht kort aan de vrienden van mijn zusjes die altijd op visite kwamen als wij met het gezin in Rockanje waren. Van Rick kwam er nooit een vriend of vriendin op visite.

“Waarom had Rick nooit een vriendin?”

“Dat kon niet jongen. Je broer was anders.”

“Weet ik niet pap. Het feit dat hij niet op de gewone lagere school heeft gezeten, betekent niet dat hij echt anders was. Hebben jullie het hem verboden?”

Pappa keek me vermoeid aan. “Verboden, verboden. Dat is zo’n vervelend woord. We hebben alleen tegen hem gezegd dat het niets voor hem was.”

“En toen is het nooit meer voorgekomen?”

“Niet dat ik weet. Maar het was toch niets voor hem? Een jongen van de BLO[1]? Met een vriendin?

“Maar mamma en jij hebben hem zo wel veel geluk ontnomen…”

“Of veel problemen voorkomen, jongen”

“Het had toch ook goed kunnen gaan? Waarom hebben jullie Rick altijd zo beschermd opgevoed pap? Uiteindelijk kon zij niet zelf en was zijn leven lang aan anderen overgeleverd. Hij kon toen hij er alleen voorstond nog geen overschrijvingskaart van de giro invullen. Hij zorgde slecht voor zichzelf en zag overal problemen.”

Pappa haalde vaag z’n schouders op. “Dat ging automatisch. Hij had het moeilijk en je moeder en ik wilde het hem makkelijker maken. Hij was anders dan jullie.”

“Anders? Of anders gemaakt?”, reageerde ik scherp. Te scherp voor mijn gevoel. “Als je het maar vaak genoeg tegen iemand zegt, wordt hij vanzelf wel anders, pap. Hij is zo wel van jullie afhankelijk gebleven. Wilde je dat?”

“Nee, nee, natuurlijk niet. Je moeder en ik hadden graag gezien dat hij net als jij was opgegroeid tot een normaal iemand. Begrijp je? Gewoon getrouwd met kinderen en zo. Maar ja, hij was anders. Hij zat ook op een andere school dan jullie. Hij kon niet goed rekenen en we moesten hem altijd helpen. Wat moest hij dan met een meisje? Hij kon toch niet trouwen?”

“Dat hij op een andere school zat als de rest van de kinderen zegt niets pap. Hij had toch ook gelukkig kunnen worden zonder dat hij goed kon rekenen en gewoon trouwen? Dat hebben toch ook veel klasgenoten van hem gedaan. Waarom hebben jullie hem zo behandeld?”

“We deden het met de beste bedoelingen jongen. We wilden dat hij gelukkig zou worden. We hebben vanalles geprobeerd. Misschien wilde God het niet en was dat het kruis dat hij ons oplegde.”

“Kom op pa. Doe niet zo raar.”

“Wat was het dan jongen? Je moeder en ik hebben geprobeerd om alle kinderen van het gezin dezelfde opvoeding te geven. Echt. Alleen, bij je broer ging het zoveel moeizamer. Het was net of hij niet wilde of dat het hem niet interesseerde. Daarom deden we het. Voor zijn eingen bestwil. Geloof me: je kinderen laat je nooit zitten. Je doet het voor hen. Ergens is het fout gegaan en een antwoord op je vraag heb ik niet. Het spijt me als je moeder en ik jou en de anderen met een vervelende erfenis heb opgezadeld, maar ik zag geen andere uitweg. Misschien heb ik compensatie gezocht in mijn werk voor stichtingen voor gehandicapte kinderen. Het is allemaal gebeurd en ik kan er niets meer aan veranderen. Stel ik je teleur jongen?”

“Nee pap. Je stelt mij nooit teleur. Je bent toch mijn vader? Daarom heb ik het gedaan, zolang en zo vaak als het nodig was. Niet altijd van harte, maar ik heb het gedaan.”

Ik keek naar het gezicht van mijn vader, de vriendelijke ogen, omzoomd door zijn zware hoornen bril en het wijkende, gitzwarte achterovergekamde haar.

“Je ziet bleek pap. Ga lekker zitten. Ben je moe?”

“Dank je jochie. Ik ben echt moe. Net als jij. Ik denk dat ik maar even ga liggen.”

Hij ging zitten, draaide langzaam een kwartslag om en zwaaide met moeite zijn benen op. Pappa liet zich langzaam achterover zakken.

“Héhé, dat is lekker. Ik doe even mijn ogen dicht.” Pappa laste een pauze in. “Ga jij maar vast verder. We komen elkaar vast wel weer tegen verderop.”

“Ja, maar ik wil nog even bij je blijven.”

“Kan niet jongen. Dat kan niet. Ga, er wordt niet op je gewacht.”

“Ja maar, ik wil nog zoveel vertellen en vragen.”

“Komt wel jongen, komt wel”

Pappa sloot een tel vermoeid de ogen en keek me daarna met een vage glimlach aan. “Toe, ga maar verder. Ik volg je wel, al is het op afstand. Ik zie je wel. Ook als je mij niet ziet. Ik ben bij je, ook al lijk je alleen te zijn. Ga maar.”

Hij sloot zijn ogen. Ik streek even over zijn haar en over zijn wang.

“Slaap maar lekker pap en tot ooit ziens”

Pappa zuchtte met dichte ogen en knikte nauwelijks merkbaar.

Ik keek nog eens naar hem en liep langzaam weg over wat ooit een keurig onderhouden begraafplaats was. Achter me hoorde ik hoe de spaden van in blauwe polyester tuinbroeken gestoken grafruimers de grond in gingen.

 

Mei 2006 – december 2007

[1] BLO: Bijzonder Lager Onderwijs. Een niet meer bestaand schooltype, waarop moeilijk en zeer moeilijk lerende kinderen zaten.