Weddesteyn

 

Het fragment van het KRO-radioprogramma Goudmijn van 19 januari 2005, waarin presentator Stefan Stasse ‘Weddesteijn’ voorleest.

© Bert van Elk

Uiterlijk was ‘t niet veel veranderd. ‘t Parkeerterrein van ruwe klinkers lag er nog net zo bij als destijds en de luifel voor de ingang over de oprijlaan was er ook nog. Ook de beplanting in de tuin leek zich van de tijd niets te hebben aangetrokken en bestond nog immer uit altijd laagblijvende struiken met kleine donkergroene blaadjes en rode besjes. De gazons lagen er onberispelijk bij.

De tijd had er stil gestaan zo op ‘t eerste gezicht. Zelfs de balie, rechts door de deuren in de hal, was zoals-ie in mijn herinnering toen ook was.

Voor ‘t eerst na zoveel jaren stapte ik de hal binnen van ‘t vroegere Hofpoortziekenhuis. De kenmerkende geur, die typische lucht van ontsmettingsmiddelen en zeep, hing er nog steeds. Op de vloer lagen die triestmakende donkergrijze natuurstenen tegels, van elkaar gescheiden door een donkergrijs streepje specie dat ooit lichter moest zijn geweest. De muren leken door ‘t gele lamplicht gebroken wit. ‘t Was allemaal onveranderd.

Alleen de telefooncel waaruit ik een oom en de dominee moest bellen, bleek te zijn verdwenen en had plaatsgemaakt voor een klein winkeltje dat snoep en bloemen verkocht voor de bewoners van het tot verpleeghuis Weddesteyn omgetoverde vroegere hospitaal.

 

‘k Weet nog dattik net de redactie van de Woerdense Courant was binnengewandeld met nog altijd de melodie van Starlight Dancer van Kayak in m’n hoofd. ‘k Had de gelijknamige lp pas drie dagen in huis en draaide-n-‘m onophoudelijk. Van achter mijn bureau, dat uitkeek over ‘t grasveldje langs de Hortensiastraat, genoot ik van de eerste koffie van die dag.

De telefoon ging en met een van spanning en verdriet trillende stem, vertelde mijn moeder al huilend dat mijn vader op de Oostdam, bij dokter Van der Giessen voor, in elkaar was gezakt. De dokter had nog geprobeerd ‘m te reanimeren en ‘n ambulance had m’n vader nog naar het ziekenhuis gebracht.

 

‘k Fietste als een gek naar ‘t ziekenhuis aan de Utrechtsestraatweg. De Wilhelminaweg was oneindig lang en aan de Oostdam leek geen einde te komen op die, naar ‘k meen winderige en natte, grauwe vrijdagmorgen eind januari 1978. ‘k Schoot maar niet op. M’n fietsbanden plakten aan het asfalt.

 

Op verzoek van m’n moeder waarschuwde ik de familie en de dominee. Van ‘t telefoongesprek met de dominee weet ik niet zoveel meer. Wat me nog bijstaat van de hele situatie in de hal is dat er iemand van ‘t baliepersoneel of een verpleegkundige een paar maal over de rand in ‘t trapgat naar beneden keek. Nee, ‘k moest nog even wachten.

Dat m’n moeder arriveerde en door wie ze is gebracht, weet ‘k niet meer. Alleen nog dat we door een dokter in een klein spreekkamertje van de polikliniek, achter de balie rechtsaf, te horen kregen dat m’n vader overleden was. Dattie ‘t niet had gehaald.

Vanuit ‘t kamertje had ik zicht op de tuin en de vijver en in de verte, tussen de kale bomen door, zag ik ‘t verkeer op de Vossenschanslaan dat maar gewoon doorreed of er niets aan de hand was.

Mijn moeder huilde zachtjes, ingehouden en snikkend, een zakdoekje tussen de knokige, door reuma iets scheefgegroeide vingertjes geklemd. Ze haakte haar arm in mijn arm en zo zijn we samen naar het mortuarium in de kelder gegaan.

 

Mijn vader lag stil op de baar in zijn zwarte regenjas en zwarte broek. Ogen en mond gesloten. Mijn moeder keek alleen maar naar ‘m en huilde zachtjes. Soms snoot ze haar neus. Ik huilde niet. Er kwamen geen tranen; ‘k weet niet waarom.

 

 

We hebben er een paar minuten gestaan met z’n tweeën en alleen maar gekeken. In alle stilte. Toen ben ‘k naar de baar gelopen en heb met de rechter buitenkant van m’n rechterhand even over zijn rechterwang geaaid. Die voelde koel en fris aan. Alsof-ie net van buiten kwam en lekker een stuk tegen de wind in had gefietst, zoals-ie altijd zo graag deed. ‘t Is de allerlaatste keer geweest dattik ‘m heb aangeraakt. Een laatste uiting van genegenheid van een net twintigjarige voor z’n vader, die ineens Starlight Dancer was geworden. ‘k Moet nog vaag geglimlacht hebben en iets gedacht als ‘arme papa’. Verder niets.

Daarna heb ik ‘m ook niet meer gezien. Ook niet toen ik later die dag op verzoek van m’n moeder het zondagse pak van m’n vader naar ‘t ziekenhuis bracht, omdat ze vond dattie daarin begraven moest worden. Bij de balie mocht ik alles afgeven. ‘k Weet nog dattik op de Oostdam fietste met de kleren in een plastic tas aan ‘t stuur, verbaasde ik me er over dat de auto’s nog reden en ‘r nog mensen vrolijk naar de stad fietsten, terwijl m’n vader net was overleden.

 

Nu, bijna negentien jaar na dato moest ‘k weer in datzelfde gebouw, in die ene kelder zijn. Gelukkig niet in ‘t voormalige mortuarium, maar in de ernaast gelegen studioruimte van de ziekenomroep en plaatselijke zender RPL-FM om de gewonnen dubbel-cd Arbeidsvitaminen op te halen. Starlight Dancer stond ‘r gelukkig niet op, maar zelden heb ik ‘n melodie zo duidelijk in m’n gedachten gehoord toen ‘k de trap weer opliep en door de hal naar buiten ging.

 

6-19/11/96